Dat het heruitgeven van teksten van Cyriel
Buysse nooit een slecht idee is, betoogde ik hier al eerder naar aanleiding van
In betere
kringen, de verhalenbundel die Houtekiet vorig jaar op de markt bracht.
Nu komt Davidsfonds uitgeverij met De zwarte kost en andere teksten over
Congo-Vrijstaat en Leopold II. Dat klinkt indrukwekkender dan het is, want het
gaat om slechts twee andere teksten, die samenhoren, en wat erger is: geen van
deze teksten gaat echt over Congo-Vrijstaat of over Leopold II.
De eerste tekst, De
zwarte kost, is een vroege novelle van Buysse, die in 1898 verscheen en
naderhand alleen herdrukt werd in het vierde deel van zijn Verzameld werk.
Ze verhaalt de tragikomische lotgevallen van Fortuné Massijn, een ietwat excentrieke
notarisklerk in het West-Vlaamse dorpje Axpoele, die zijn geluk gaat beproeven
in Congo-Vrijstaat en daar onfortuinlijk aan zijn einde komt. Het is natuurlijk
verleidelijk om op basis van enkele passages in deze tekst Buysse als een
voorloper van de Congo-critici Joseph Conrad of Mark Twain te zien, maar daartoe
bestaat weinig tot geen reden.
Om te beginnen is De zwarte kost fictie en de
zogenaamde anti-koloniale uitspraken komen volledig voor rekening van het
hoofdpersonage, Massijn, dat Buysse op een gegeven moment in een brief naar de
onderwijzer van Axpoele laat schrijven: ‘Mijn mening is, meester, dat die
mensen [de Afrikanen] veel gelukkiger waren vóór zij onze beschaving kenden.
Maar de goddelijke rechtvaardigheid straft zulke gruwelen als de Europeanen
hier bedrijven.’ Massijn is vooral verontwaardigd over het feit dat de blanken
het aanleggen met zwarte vrouwen (‘de zwarte kost’). Het is overigens gek dat
de uitleider van dienst, Luc Renders, deze opvatting – die op apartheid
neerkomt – niet als racistisch bestempelt. De ironie van het lot wil overigens dat
Massijn zelf voor een zwarte vrouw zal vallen. Achteraf wordt zijn dood dan ook
in verband gebracht met zijn snoepen van deze ‘zwarte kost’. Massijn wil wel beter
zijn en doen dan zijn collega’s, maar zijn opvattingen zijn op een ander gebied
bekrompen en zijn pogingen zijn tot mislukken gedoemd.
Buysse was in die tijd namelijk
een aanhanger van Emile Zola en het deterministische naturalisme. Hij beschreef
de wereld zoals hij was, vooral de lelijke kanten, maar tegelijk maakte hij
duidelijk dat de lotgevallen van de mens bepaald worden door de omgeving en de
tijd waarin hij leeft én door zijn afkomst. De twee in België (katholiek) opgeleide
Congolese prinsen die Massijn in het begin van het verhaal mee naar Axpoele
bracht, worden eens terug in Congo ‘haast dadelijk weer zo vreselijk wild’. Massijn
vervolgt zijn brief aan onderwijzer De Vreught:
‘Het is of al het vernis van beschaving
dat zij uit België meebrachten, hun plotseling ontnomen werd. […] Ik vrees
sterk, waarde meester, dat onze beschaving op hen al niet meer indruk heeft
gemaakt dan regen op een eend.’
Renders maakt hiervan dat de prinsen ‘de westerse beschaving
verwerpen zodra ze daar de kans toe krijgen’, wat natuurlijk niet klopt. Buysse
was ervan overtuigd dat ze niet te kiezen hadden en dat dat ‘beschaven’ in de
gegeven omstandigheden nooit zou lukken. Hetzelfde geldt overigens voor de
bewoners van Axpoele: zij blijven bij hun achterlijke opvattingen en hechten
geen geloof aan afwijkende meningen zoals die van Massijn of een Brusselse Afrika-reiziger,
die een lezing komt geven in het dorp. Toen Buysse later door Noord-Afrika
reisde en er geconfronteerd werd met bedelende kinderen, weet hij dat aan ‘de
sterke bedelaard van hun ras’.
Hoewel in de tweede tekst – twee fictieve verslagen van de
gemeenteraad van Nevele – Congo en Leopold II ter sprake komen, zijn die
satirische teksten in de eerste plaats een afrekening met de dorpspolitiek in
Buysses geboorteplaats. De in het bij momenten onbegrijpelijke Nevelse dialect
gestelde teksten verschenen oorspronkelijk in 1885 anoniem in erg beperkte
oplage en waren uitsluitend bedoeld ter vermaak van de plaatselijke bevolking. Tot
Buysse in 1931 zijn bibliograaf Rob Roemans op hun bestaan wees, kende niemand
ze meer. Hierin een kritiek op de koloniale politiek van Leopold II willen
lezen, is echt overdreven.
Het belangrijkste bezwaar tegen het framen van Buysse
als ‘wakkere’ criticus van het koloniale project van Leopold II is echter dat
de schrijver na De zwarte kost nooit meer over Congo geschreven heeft.
Hij heeft op geen enkele manier gereageerd toen het schrikbewind in
Congo-Vrijstaat werd aangeklaagd noch toen de Belgische staat Congo in 1908 van
Leopold II overnam en er vervolgens in de situatie van de Congolees niet zo
heel veel veranderde. Als de kwestie hem zo na aan het hart had gelegen, dan zou
hij er toch wel vaker over geschreven hebben?
Wat de meerwaarde is van de 14
bladzijden geschiedenis van Congo-Vrijstaat in het nawoord ontgaat me. Liever
had ik gelezen waarom de handschriftversie van De zwarte kost als
basistekst werd gekozen in plaats van de door de auteur geautoriseerde eerste
druk – wat gebruikelijk is. Ik heb wel een vermoeden: de handschriftversie
bevat namelijk twee korte passages die ‘aan duidelijkheid niets te wensen over
laten’ en dus passen in de framing. Dat Buysse de passages schrapte of
gewillig door de uitgever liet schrappen, bewijzen net dat hij er weinig tot
geen belang aan hechtte.
Dit alles neemt niet weg dat De zwarte kost een
schitterende, nog steeds erg lezenswaardige novelle is.
Cyriel Buysse: De zwarte kost en
andere teksten over Congo-Vrijstaat en Leopold II, Davidsfonds, Leuven 2021,
172 p. : ill. ISBN 9789002269288. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan