Voor een ‘vervoegbare’
lezer
Nogal wat dichters geven zich af en toe over aan een of andere vorm van
proza. Vaak gaat het om autobiografische notities of een dagboek (Fernando
Pessoa, Sylvia Plath, Luuk Gruwez, Leonard Nolens), soms om essays of poëticale
beschouwingen (T.S. Eliot, Piet Gerbrandy, Esther Jansma) en soms ook om (lyrische)
verhalen die in meerdere of mindere mate bij hun gedichten aanleunen (R.M.
Rilke, Paul Snoek, Charles Ducal, Bernard Dewulf). Tot die laatste categorie
behoort, geloof ik, ook Erik Lindner. Als dichter heeft hij een aantal merkwaardige
bundels (o.a. Terrein, Acedia (De Bezige Bij, resp 2013, 2014) en
Zog) op
zijn conto, maar ook als criticus, vertaler (onder meer van Hans Faverey) en
romancier laat hij zich niet onbetuigd. Uit veel van zijn bijdragen blijkt dat
hij een internationaal georiënteerd auteur is, wat door zijn voormalige (redactionele)
betrokkenheid bij het tijdschrift Terras (vroeger Raster) zeker nog
is versterkt.
51
manieren om de liefde uit te stellen is pas Lindners tweede roman, maar
zowel de titel, de opzet als de omvang ervan geven aan dat het een ambitieuze
worp betreft. De verhaallijn zelf is veeleer dun, breekbaar, ja zelfs brokkelig:
de ik-figuur – even naamloos als het hoofpersonage in het romandebuut Naar
Whitebridge (De Bezige Bij 2013) – tracht opnieuw in contact te komen met
Karmele Soler. Zij is een befaamde grimeuse, die meewerkte aan ettelijke films
van Pedro Almodóvar (Hable con ella, La piel que habito, enzovoort)
en Icíar Bollaín (También la lluvia), en met wie de verteller ooit een
kortstondige verhouding had. Hij ontmoette haar voor het eerst in San Sebastián
toen hij informatie verzamelde voor een – nooit afgewerkte – journalistieke
bijdrage over het Baskenland en de politieke werking van de ETA. Over het
streven naar autonomie, dan wel soevereiniteit van de Basken én over allerlei aspecten
van politieke onafhankelijkheid. De taal- en cultuurverschillen bemoeilijken
een vlot gesprek en een latere herontmoeting, maar prikkelen het hoofdpersonage
om te blijven speuren naar het ware gezicht van deze maquilladora, die
op een gegeven moment de ‘Zinerama-prijs, de hoogste onderscheiding in de
Spaanse cinema’ (p. 247) in de wacht sleept.
Iemand tevoorschijn schrijven
die er niet is
De uit Nederland afkomstige journalist, die
werkt voor ‘de krant’, een tijdschrift dat een crisis doormaakt, is op vele
manieren altijd onderweg naar Karmele. Door met haar in krukkig Frans te
telefoneren of mailen. Door haar ‘onbeantwoorde brieven’ te schrijven (zoals ook
sommige mannelijke personages doen in G.G. Márquez’ oeuvre). Door naar
Baskenland terug te keren via de Spaanse grensstad Portbou, waar een monument staat
ter ere van de cultuurfilosoof Walter Benjamin (1892-1940), die op de vlucht voor
het nazisme juist daar zelfmoord pleegde. Door haar een boek van deze Joodse
denker te bezorgen dat handelt over passages of grensovergangen, waarvan het door
Dani Karavan ontworpen monument een toonbeeld is: het verbindt land en zee,
dood en leven, en fungeert als een spiegel, zoals de grensstad een afspiegeling
is van San Sebastián: ‘Portbou is het contrapunt van San Sebastián, de andere
oksel aan het uiterste uiteinde van de bergen’. Wanneer hij Karmele vele jaren
later weer opzoekt in Keulen om aanwezig te zijn bij de uitreiking van haar
onderscheiding, bezoekt hij er het trappenmonument dat door dezelfde Joodse
kunstenaar is geconcipieerd om de slachtoffers van twaalf gebombardeerde Duitse
steden te herdenken. Walter Benjamin, de gruwel van de oorlog voor Joodse,
Duitse en Baskische slachtoffers en een filmische obsessie voor Karmele vormen
een onontwarbaar kluwen in deze roman. Alle wegen leiden naar de aanbeden
visagiste, ook bij een bezoek aan het Museum voor Fotografie in Charleroi, dat
eindigt met het bekijken van ‘een film waarin Spaans wordt gesproken door mensen
die voor deze gelegenheid zijn opgemaakt’. Door een of andere Karmele wellicht,
denk je dan spontaan.
Hij is vooral altijd onderweg naar haar door de films te (her)bekijken
waaraan zij haar medewerking verleende: hij probeert haar op die manier in
beeld te brengen, te huldigen of te memoreren, al ‘komt [ze] op geen moment in
beeld’. Zijn niet aflatende poging om tot haar door te dringen roept veel op
elkaar aansluitende vragen op die letterlijk het slotstuk vormen van heel veel
kapittels/hoofdstukken. Zo eindigt een bespiegeling over het verschil tussen
een blog/column en een filmrecensie én over Karmeles aandeel in de films van
Julio Medem (maker van La pelota vasca, de meest bekeken Spaanse
documentaire tot nog toe) en van Icíar Bollaín met de volgende zelfbevraging:
‘Als ik haarzelf niet kan schrijven, kan ik dan over haar schrijven, bekijken
wat er aan de hand is in de films die ze maakt? Maar aan wie schrijf ik dan
eigenlijk, nog voor de lezers van ons tijdschrift die zich al zo weinig op
internet begeven of alleen voor mezelf om haar te achterhalen?’
Directe antwoorden op
deze en andere vragen komen er nauwelijks, tenzij de roman zelf als het meanderende
antwoord mag gelden. Die presenteert een retrospectief en introspectief verhaal,
dat niet lineair maar scenisch of cyclisch van opbouw is. Al staan sommige
stukken in de tegenwoordige tijd, het boek is en blijft een volgehouden bespiegeling
over een intrigerende voorbije liefde. Die liefde vormt de aanleiding voor de
verteller om ook over zijn schrijfopdrachten zelf na te denken en die in een zo
juist mogelijk perspectief te plaatsen. Na een beschouwing over zijn precaire
verhouding tot Karmele, noteert hij bijvoorbeeld: ‘Heel het schrijven begint daarom
een gevaar te vormen, een glijbaan naar een wereld waarin ik alleen maar verder
van haar afdrijf. Mijn werk bestaat uit woorden, haar werk is de grime’. Het
hoofdpersonage vreest dat hij diegene die hij naar zich toe wil schrijven
daardoor juist van zich vervreemdt, een paradoxaal besef dat in zekere zin het
hart vormt van zijn schrijverschap. Daarom klinkt al op de eerste bladzijde
deze vraag op: ‘Kan ik iemand tevoorschijn schrijven die er niet is?’, een
vraag die in algemene zin ongeveer 260 bladzijden later en ook op de achterflap
wordt herhaald: ‘Kan je iemand tevoorschijn schrijven die er niet is?’ Dergelijke
reflecties maken de lezer duidelijk dat de roman onmiskenbaar ook poëticaal van
inslag is.
Een
omweg naar Karmele
De afwezigheid van concrete antwoorden
verhindert niet dat heel wat indirecte, zijdelingse of occasionele suggesties te
rapen vallen. Ze vormen het substraat van het boek, dat je zou kunnen
beschouwen als ‘een omweg’ naar Karmele of, zoals het iets over halfweg heet,
als ‘een bestand’. De titel en misschien ook een deel van de plot zijn
ongetwijfeld geïnspireerd door Paul Simons bekende lied ‘50 Ways to Leave Your Lover’
uit 1975, waarop weleens wordt gealludeerd en waaraan de verteller een korte indringende
beschouwing wijdt. Maar de titel wordt ook als volgt geduid: ‘Ik noem ze
manieren om de liefde uit te stellen en het moeten er in totaal 51 worden zodat
ze uitgegeven kunnen worden als kaartspel’. Vijftig plus één (50 + 1) dus,
waarbij het om ‘volwaardige manieren’ gaat ‘en geen afgeleiden van elkaar’. Wie
de liefde in stand wil houden, zij het op afstand, geeft zich over aan een
spel: ‘Speelsheid betekent al het begin van distantie en de 51 manieren waren
een spel’. Een ernstig en langdurig spel dus, zoals blijkt uit de uitvoerige
evocatie van de al genoemde prijsuitreiking aan Karmele voor de vijftig films
waarvan ze de grime voor haar rekening nam: ‘Vijftig films, niet 51. El
olivo is nog niet uit en telt nog niet mee. Zij wordt hier zelf gekroond
tot hartenvrouw, de 52ste kaart, de koningin’. Wat de 51ste manier precies
inhoudt, lijkt me voor interpretatie vatbaar, maar misschien gaat het gewoon om
deze roman die als een omslachtige liefdesbrief haar richting uitkomt?
De roman bevat heel
wat ingebedde verhalen, schetsmatige samenvattingen van of bedenkingen bij films
en uitweidingen over de verschillen tussen het visuele en het verbale, tussen
de kracht van het beeld en de onmacht van de taal. Over hoe riskant het is een
oeroude olijfboom alsnog te verplanten, over de unieke positie van het Baskisch,
‘een soort oertaal’, over hoe iemand zich in zijn eigen taal kan ‘verbergen’,
maar in een krukkige (Franse) tussentaal of tussenruimte kan blootgeven,
bijvoorbeeld om de kloof te dichten tussen het Nederlands en Spaans of het
Baskisch. Over het door Cesare Pavese gemaakte onderscheid tussen ‘horizontale’
en ‘verticale’ mensen, over Walter Benjamins notie van het ‘enthousiaste
misverstand’. Over de complexe relatie tussen taal en nationale of regionale
identiteit. Over het verband tussen dromen en schrijven. Over de prominente rol
die Karmele speelt bij de verfilming van Fernando Aramburu’s schitterende roman
Patria (2019; in het Nederlands vertaald als Vaderland), die door
de verteller – ten onrechte, meen ik – ‘eigenlijk gewoon een soap’ wordt
genoemd. Enzovoort. Het zijn die onaffe, vaak tot een vragencluster gestolde
beschouwingen die van deze roman een uitwaaierende, lyrische leeservaring maken,
waarbij ‘lyriek’ hier getypeerd wordt als ‘de bereidheid alle beslommeringen op
te geven, alle andere geschiedenissen te laten breken alsof ze takjes zijn
onder de smalle hoeven van een onschuldig wild dier’.
Bovendien slieren talloze verwijzingen naar Bertolucci’s
film The Sheltering Sky (1990), gebaseerd op de gelijknamige roman
(1949) van Paul Bowles, door het boek heen. Ik heb, op de officiële trailer na,
de verfilming nooit gezien, maar de roman wel gelezen. Daarin lijkt me de
evocatie van het Noord-Afrikaanse (woestijn)landschap veel sterker dan de erg schematische
psychologie van de drie hoofdpersonages. Zijn er parallellen te bespeuren
tussen Lindners roman en het verfilmde verhaal van Bowles? Misschien zijn die me
finaal ontgaan, tenzij de gelijkenissen zich zouden beperken tot de muziek van
de film, die deels is ontleend of doet denken aan ‘23 Years Too Late’ van Wire,
een band die herhaaldelijk opduikt in het boek en waarvan de verteller een
optreden bijwoont in de Baskische grensstad? Misschien is het aanknopingspunt
wel deze zin: ‘Zodra ik in San Sebastián aankom, lees ik het nieuws dat
Bernardo Bertolucci dood is, de regisseur van The Sheltering Sky’?
In ieder geval
is Lindners roman stilistisch vele malen sterker dan die van de Amerikaanse
auteur. Het regent, behalve verwijzingen naar de meest diverse films, ook literaire
associaties (o.a. Rilke, Handke, Mallarmé, K. Michel, Gontsjarov), die op een
of andere manier met het verhaal worden verknoopt. Zij vragen om een behoedzame,
geduldige lezer die ‘bereid’ of ‘genegen’ is – twee kernwoorden – die
associaties op te pikken. Om een lezer die ‘vervoegbaar’ wil zijn, een meerzinnig
woord dat hier niet toevallig twee keer valt en ook in Lindners poëzie
figureert. De roman is tenslotte een soort ‘klein labyrint’, net als de stad
San Sebastián: je raakt er heel gemakkelijk binnen, maar blijft er wel in
verdwalen. Ondanks het feit dat een vaak opklinkend getallenmotief (‘Een twee
drie vier vijf zes’) suggereert dat de narratieve bouwstenen mooi achter elkaar
liggen, ondanks het feit dat bepaalde hoofdstukken door twee asterisken zijn gemarkeerd,
waardoor het boek een binaire structuur vertoont. Weerspiegelt die structuur de
‘schroefdraadafstand’ tussen Karmele en de ik-figuur? De tegenstelling tussen
het hoge Noorden en het diepe Zuiden? De afstand tussen lezer en verteller? De
vragen zijn prikkelender dan de mogelijke antwoorden. Wie zich eraan wil wagen,
zal zich moeten verzoenen met de vaststelling dat bepaalde gevoelens en
problemen niet te omschrijven zijn. Soms is er inderdaad ‘geen samenkomst en
ook geen verwijdering, geen hereniging en ook geen grens’.
Erik Lindner: 51 manieren om de
liefde uit te stellen, Van Oorschot, Amsterdam 2021, 318 p. ISBN 9789028211094.
Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan