Nederlands proza

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2021

De lopende band naar vervreemding: Over Ik ga leven van Lale Gül en De gevangenisjaren van Erdal Balci

door Herman Jacobs

Het is literair niet onontkoombaar – maar maatschappelijk wél. Lale Gül heeft van haar debuutroman Ik ga leven intussen meer dan 200.000 exemplaren zien verkopen, en ze kreeg er onlangs, op 17 november, ook de NS Publieksprijs voor. Erdal Balci’s derde roman behandelt hetzelfde thema als Gül doet: hoe je te bevrijden uit de mentale gevangenis die de meerderheid der Turkse moslims in Nederland voor haar stamgenoten optrekt. De gevangenisjaren is van beide duidelijk het beste boek. Maar laat dat u er niet van weerhouden deze twee romans allebei te lezen.

Op het hoe valt een hoop aan te merken en af te dingen, stilistisch, compositorisch, taalkundig... Maar van het wat kun je alleen maar vloekend van verontwaardiging kennis nemen. Ja, Lale Gül is er met gestrekt been ingegaan. Nee, ze ontziet ‘haar’ gemeenschap, en in de eerste plaats haar ouders niet. Maar als je heel je jonge leven lang gekoeioneerd en onderdrukt wordt, louter en alleen omdat je een meisje bent, in een niet anders dan fascistoïde te noemen mentale sfeer, in de eerste plaats door de bête bigotterie en het uitzinnige seksisme van je eigen moeder (door Büsra, Güls alter ego in dit boek, voorzien van minder vleiende epitheta als ‘karbonkel’, ‘zeverzak’, ‘takkewijf’, enz.) – ik kan me Güls reactie (dit boek dus) héél goed voorstellen, eerlijk gezegd.
 
Het portret van de Turks-Nederlandse gemeenschap die Gül hier beschrijft (beperkende bijzin!), en die zichzelf never nooit niet ‘Turks-Nederlands’ zou noemen, hóóguit ‘Nederlands-Turks’, is al evenzeer minder vleiend. En is Gül intussen te staan gekomen op tonnen doodsbedreigingen, een gedwongen verhuizing naar een geheim adres, politiebescherming. Een reactie die kennelijk usance is binnen een gemeenschap waar, zo leren we uit deze roman:
 
- een doorgefourneerd en visceraal racisme tegen ‘negers’ doodnormaal en vanzelfsprekend wordt gevonden;
- meisjes en vrouwen als het bezit van mannen gelden, heel letterlijk, wat impliceert dat ze ge- en verkocht kunnen worden, zoals dan ook gebeurt (zij het wat dat laatste betreft met tendens: afnemend);
- individualiteit slechts heel héél moeizaam enigszins een klein beetje en slechts na heel veel conflicten geaccepteerd wordt, met name die van vrouwen (maar niet uitsluitend die van vrouwen, al krijgen mannen héél veel meer speelruimte);
- een totaal naar binnen gekeerde bunkermentaliteit heerst, die alles wat niet ‘eigen’ is automatisch als (vaak letterlijk) uit den Boze beschouwt en zich daar vijandig, of op zijn gunstigst met groot wantrouwen toe verhoudt;
- (dit vloeit uit het vorige voort) het ‘andere’, de omringende Nederlandse samenleving dus, volstrekt geminacht (én gevreesd) wordt en er nul komma nul loyaliteit tegenover bestaat.
 
Het verhaal is van de en-toen-en-toen-soort – het is zonder twijfel allemaal echt zo gebeurd: Lale, afijn, Büsra dus, die voortdurend moet knokken voor een beetje bewegingsvrijheid, altijd is er wel commentaar op haar kleding, en eeuwigdurend gezeik over de hoofddoek die ze verafschuwt maar toch bij sommige gelegenheden wél draagt (om nog meer gemeut te voorkomen), of, als ze gaat studeren, dat baantje dat ze dan heeft in dat Griekse restaurant (gedreven door Turken), daardoor moet ze ’s avonds, als moslima! alleen!! nog over straat, dat kán toch niet... Dat ze een Nederlandse vriend heeft is uiteraard Absoluut Onmogelijk, moet dus tot iedere prijs geheim blijven (en uiteindelijk overleeft de relatie het niet…). Het is een geaccidenteerd parcours, zeg maar, met voornamelijk calamiteiten, al laat Büsra zich er niet onder krijgen. Dat laatste is ongetwijfeld de grootste charme van de roman: hoezeer ze soms ook baalt en haar lot vervloekt, ten slotte maakt Büsra de titel van het boek waar.
 
Des te jammerder dus van het schuldige verzuim van de uitgever: de vele registerfouten, stilistische miskleunen, gewoon taalfouten ook, de toch niet zo spitse wijsneuzigheden, enzovoort, die allemaal doodleuk zijn blijven staan. Gül heeft Nederlands gestudeerd aan de VU van Amsterdam (voor die faculteit twee jaar geleden domweg werd opgeheven), en is zeer in de ban geraakt van Multatuli, zoals een hele zwik motto’s voor in het boek bewijst, maar alle finesses van de taal had ze toen ze Ik ga leven schreef nog niet onder de knie. Hier wil iemand héél graag demonstreren dat ze best ook niet doordeweekse woorden kent, én dat ze graag creatief met taal omgaat, op zich allebei loffelijk en toe te juichen, maar trop is te veel. Dit boek zou (puur technisch) van schrappen en herschrijven een héél end zijn opgeknapt. Wat de zaak zelf betreft, Güls recht op kritiek op het verstikkende reactionair-islamitische milieu dat ze in haar boek schildert, kun je moeilijk anders dan volkomen en voor 100% solidair met haar te zijn. Maar literair-artistiek – hoe zal ik dat eens uitdrukken? --: Ik hou van vuurwerk. Ik hou niet van een domweg ongecontroleerd exploderend vuurwerkmagazijn.
 
En toch… Neem deze passage, waarvan de laatste, fantástische zin me in hardop lachen deed uitbarsten (en dat overkomt me echt niet bij elk boek):
 
'Ik haat het om te facetimen met familie [in Turkije, hj]. Ik voel totaal geen band met ze, ze zijn uitsluitend bezig met deugen en mij veroordelen. De laatste paar keer dat ik wel met m’n oma aldaar ging videobellen, vroeg ze of ik het topje dat ik aanhad ook buiten droeg. Ze vond het veel te strak, je zag “alles open en bloot”. Ze vroeg ook waarom ik mascara ophad. Dat dit leven tijdelijk is en dat ik te veel zondig, dat ze daar erg verdrietig om is, dat ze dat hoort van Moeder. Aha, natuurlijk, waarschijnlijk hadden ze dag in dag uit urenlang over me geroddeld met de snikkels en mutsen die zich dankzij mijn zondigen weer een slag in de rondte konden deugen.’
 
Brava, Lale Gül! Dat is dan weer vuurwerk zoals ik het wél waardeer.
 
De gevangenisjaren van Erdal Balci
‘En zo gingen we naar de zoveelste bruiloft van een meid die een man uit Turkije had laten overkomen. Zij in opperste blijheid omdat ze aan de man was, hij smoorverliefd op de verblijfsvergunning.’
 
Erdal Balci doseert zijn kruit in De gevangenisjaren, zijn derde, ‘autobiografische roman over een onbekend Nederland’ (mooie karakterisering op het achterplat), maar áls hij schiet, is het raak. Waarbij hij trouwens zichzelf niet spaart. De adem van een waarheidszoeker (die niet voor de totalitaire verleiding bezwijkt) is wat dit boek bezielt – wat je waarachtig niet van iedere roman uit Nederland (of van waar dan ook) kunt zeggen. Anders, met alle respect en sympathie en solidariteit, dan bij Lale Gül kostte doorlezen in dit boek me geen enkele moeite.
 
‘Is het mogelijk te ontsnappen uit de poldergevangenis waar andere Turken de strengste cipiers zijn en het Nederlandse cultuurrelativisme de muren en het prikkeldraad?’
 
Het antwoord moet ‘Ja’ zijn, te oordelen naar Balci’s Werdegang – hij, in Turkije geboren (in 1969) en pas in 1980 in Nederland beland, heeft zich ontwikkeld tot een vooraanstaand journalist en columnist (voor de Volkskrant en HP/De Tijd), die geen blad voor de mond neemt in het aan de kaak stellen van alle kneveldenken, en met name van de reactionaire verschijningsvormen van de islam – én de vergoelijking daarvan door westerlingen die beter zouden moeten weten.
 
Het boek speelt in de jaren tachtig en negentig, even nog in het bitter arme stadje Ardahan in het uiterste noordoosten van Turkije – waar overigens niet de minst dramatische gebeurtenissen van het boek plaatsvinden –, maar vervolgens in Utrecht in de Lombok-wijk, waar de vader van de verteller dan al enige jaren ‘gastarbeider’ is, zoals het destijds heette. ‘Wij dachten dat de mooiste vrijheid op ons wachtte in Europa. Daar in Nederland zou volop het licht schijnen waarvan we op de scholen in Ardahan een fractie hadden mogen aanschouwen.’ Maar dát zal dus lelijk blijken tegen te vallen: de rest van de Turkse gemeenschap in de wijk, en trouwens in Nederland als geheel (niet te vergeten: 70% van de Nederlandse Turken stemt voor Erdoğan), ontpopt zich als ‘cipiers’ die de anderen opsluiten in een soort Turkse exclave, waarin een reactionaire islam en het patriarchaat oppermachtig zijn. En, zeker niet minder, een groot deel van de Nederlandse samenleving schijnt dat zo best wel prima geregeld te vinden:
 
‘In een dagelijks ritueel van onverschilligheid voor de pijn, de ellende en het verdriet bij de ander, verpakt als respect en tolerantie voor alles wat afwijkend was, dobberde dit land voort.’
 
In zekere zin is De gevangenisjaren harder dan Güls roman – Büsra zit wel opgescheept met een bigotte moeder die zich niet interesseert voor haar, Büsra’s, gevoelens en opvattingen, maar het zou te ver gaan om te zeggen dat het mens niet van haar dochter houdt, op haar manier. En bovendien heeft Büsra haar oma nog, aan de overkant van de straat, een vroom moslimse maar niettemin heel wat redelijker en minder verkrampte vrouw, bij wie ze na verloop van tijd trouwens gaat inwonen. De kleine Erdal echter moet ontdekken dat zijn moeder gevangen zit in een ongelukkig gearrangeerd huwelijk en zich daarvoor wreekt op haar kinderen, van wie ze niet houdt.
 
Tegen het slot van de roman aan laat Balci zijn alter ego, intussen lang en breed volwassen, Floor weer ontmoeten, de vrouw die op hem als tiener al zo’n diepe indruk maakte. Er ontspint zich een gesprek waarin, zoals vaker in deze aangrijpende roman, er niet om de dingen heen wordt gepraat:
 
‘Wat ik me afvraag: heb jij eigenlijk iets geleerd van de uithuwelijking van je eigen moeder? Je bent tenslotte zelf het product van zo’n huwelijk.’
Ik antwoordde zonder aarzelen: ‘Ik heb van haar geleerd dat alleen mensen die de vrijheid hebben om te kiezen in staat zijn om lief te hebben.’
‘Ik dacht het al. Wees nou eerlijk, wat heeft de uithuwelijking van je moeder met jullie gedaan?’
‘Ik denk dat vader nooit de hoop op haar liefde zal opgeven. Wij, de kinderen, waren een stuk verstandiger dan vader. Allemaal wisten we dat de hoop op haar liefde het grootste kwaad was. Het dagelijkse kindergeluk was alleen mogelijk als die laatste hoop op een liefhebbende moeder is verbannen uit je kinderbrein.’
[...]
Ik was ziek, voelde me duizelig en wilde mijn antwoord afmaken: ‘Slimme kinderen weten klappen te vermijden. Nog slimmere kinderen kunnen zelfs de giftigste woorden van hun moeder wegstoppen.’
‘Dat ze niet heeft mogen kiezen met wie ze kinderen wilde krijgen, heeft haarzelf, haar man en de kinderen in een vuur van liefdeloosheid doen verzwelgen,’ hoorde ik haar zeggen. […] ‘Denk je dat die moeder van jou de kans had om haar kinderen moederliefde te geven? En geloof me, ze heeft vooral zichzelf getroffen daarmee. Ze nam wraak met de middelen die ze had. Maar jij, jij dient de tirannen die een miljard vrouwen als zij gevangen willen houden.’  
 
Wat die laatste zin betreft: de Erdal in deze roman, zoals trouwens de echte Erdal Balci een paar jaar heeft gedaan, schrijft dan nog van die positieve maar niet zelden leugenachtige multicultiverhalen, zoals de beter gesitueerde zichzelf reuze progressief achtende cultuurrelativistische Nederlanders die toen graag lazen (en trouwens nog steeds) – je wilt als freelancer toch meer dan een droge korst brood verdienen, en de echte verhalen, die willen de bladen waar hij voor werkt niet. In dit concrete geval gaat het om ‘een artikel over een Marokkaanse vrouw die een hele pagina lang het gearrangeerde huwelijk ophemelde’.
 
En dus: ‘Geen week hoefde ik te wachten op een nieuwe opdracht. Ik was niet helemaal onnozel, ik had heus wel door dat het multiculturalisme op een continent, waar driehonderdvijftig jaar was gestreden om de mens uit de klauwen van het patriarchaat te halen, alleen bestaansrecht heeft als die multiculturele samenleving geen vrijbrief verschaft aan de feodalen, de obscurantisten, de religieuzen om het individu, het kind en de vrouw te onderdrukken. Maar zoals gezegd, om mijn lippen werd honing gesmeerd en daar ging ik weer.’ Uiteindelijk zal hij zelfs naar Istanboel afreizen, juist om aan die conservatieve wurggreep, in Nederland dus wel degelijk, te ontsnappen.
 
De gevangenisjaren is een strijdbaar boek, en met Erdal Balci zelf in het dus nog aardig goed gekomen, maar er klinkt ook heel wat leed en verdriet in door. Als het niet om verschillende doden is, dan wel om al die gefnuikte levens… ‘De niet-westerse wereld is een fabriek waar de massa’s op een lopende band naar vervreemding van zichzelf worden gerold.’ Maar in de slotzin gloort toch wat licht:
 
‘Met lichte koorts zat ik in het vliegtuig, angstig dat het op last van een hoofdcipier rechtsomkeert moest maken. Ik sloot mijn ogen en probeerde me het gezicht van Ali voor de geest te halen (een leeftijdsgenoot van hem destijds in Ardahan – een zeer slim jongetje, tijdens een sneeuwstorm jammerlijk om het leven gekomen…). Hij had gedroomd van een studie in de grote stad. Nu ging ik naar zijn grote stad. Uit mijn tas haalde ik pen en papier en schreef de allereerste eerlijke woorden van mijn schrijversbestaan.’
 
Lale Gül: Ik ga leven, Prometheus, Amsterdam 2021, 349 p. ISBN 978 9044646870
Erdal Balci: De gevangenisjaren, De Geus, Amsterdam 2021, 285 p. ISBN 978 9044542042
 
Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri