Het is literair niet
onontkoombaar – maar maatschappelijk wél. Lale Gül heeft van haar debuutroman Ik
ga leven intussen meer dan 200.000 exemplaren zien verkopen, en ze kreeg er
onlangs, op 17 november, ook de NS Publieksprijs voor. Erdal Balci’s derde
roman behandelt hetzelfde thema als Gül doet: hoe je te bevrijden uit de
mentale gevangenis die de meerderheid der Turkse moslims in Nederland voor haar
stamgenoten optrekt. De gevangenisjaren is van beide duidelijk het beste
boek. Maar laat dat u er niet van weerhouden deze twee romans allebei te lezen.
Op het hoe valt een hoop aan te merken en af te dingen, stilistisch,
compositorisch, taalkundig... Maar van het wat kun je alleen maar vloekend van
verontwaardiging kennis nemen. Ja, Lale Gül is er met gestrekt been ingegaan. Nee, ze
ontziet ‘haar’ gemeenschap, en in de eerste plaats haar ouders niet. Maar als
je heel je jonge leven lang gekoeioneerd en onderdrukt wordt, louter en alleen
omdat je een meisje bent, in een niet anders dan fascistoïde te noemen mentale
sfeer, in de eerste plaats door de bête bigotterie en het uitzinnige seksisme van
je eigen moeder (door Büsra, Güls alter ego in dit boek, voorzien van minder
vleiende epitheta als ‘karbonkel’, ‘zeverzak’,
‘takkewijf’, enz.) – ik kan me Güls reactie (dit boek dus) héél goed
voorstellen, eerlijk gezegd.
Het portret van de Turks-Nederlandse gemeenschap die Gül
hier beschrijft (beperkende bijzin!), en die zichzelf never nooit niet
‘Turks-Nederlands’ zou noemen, hóóguit ‘Nederlands-Turks’, is al evenzeer
minder vleiend. En is Gül intussen te staan gekomen op tonnen doodsbedreigingen,
een gedwongen verhuizing naar een geheim adres, politiebescherming. Een reactie
die kennelijk usance is binnen een gemeenschap waar, zo leren we uit deze
roman:
- een
doorgefourneerd en visceraal racisme tegen ‘negers’ doodnormaal en
vanzelfsprekend wordt gevonden;
- meisjes en vrouwen als het bezit
van mannen gelden, heel letterlijk, wat impliceert dat ze ge- en verkocht
kunnen worden, zoals dan ook gebeurt (zij het wat dat laatste betreft met
tendens: afnemend);
- individualiteit slechts heel héél moeizaam
enigszins een klein beetje en slechts na heel veel conflicten geaccepteerd
wordt, met name die van vrouwen (maar niet uitsluitend die van vrouwen, al
krijgen mannen héél veel meer speelruimte);
- een totaal naar
binnen gekeerde bunkermentaliteit heerst, die alles wat niet ‘eigen’ is
automatisch als (vaak letterlijk) uit den Boze beschouwt en zich daar vijandig,
of op zijn gunstigst met groot wantrouwen toe verhoudt;
- (dit
vloeit uit het vorige voort) het ‘andere’, de omringende Nederlandse
samenleving dus, volstrekt geminacht (én gevreesd) wordt en er nul komma nul
loyaliteit tegenover bestaat.
Het verhaal is van de en-toen-en-toen-soort – het is zonder
twijfel allemaal echt zo gebeurd: Lale, afijn, Büsra dus, die voortdurend moet
knokken voor een beetje bewegingsvrijheid, altijd is er wel commentaar op haar
kleding, en eeuwigdurend gezeik over de hoofddoek die ze verafschuwt maar toch
bij sommige gelegenheden wél draagt (om nog meer gemeut te voorkomen), of, als
ze gaat studeren, dat baantje dat ze dan heeft in dat Griekse restaurant
(gedreven door Turken), daardoor moet ze ’s avonds, als moslima! alleen!! nog
over straat, dat kán toch niet... Dat ze een Nederlandse vriend heeft is uiteraard
Absoluut Onmogelijk, moet dus tot iedere prijs geheim blijven (en
uiteindelijk overleeft de relatie het niet…). Het is een geaccidenteerd
parcours, zeg maar, met voornamelijk calamiteiten, al laat Büsra zich er niet
onder krijgen. Dat laatste is ongetwijfeld de grootste charme van de roman:
hoezeer ze soms ook baalt en haar lot vervloekt, ten slotte maakt Büsra de
titel van het boek waar.
Des te jammerder dus van het schuldige verzuim van de
uitgever: de vele registerfouten, stilistische miskleunen, gewoon taalfouten
ook, de toch niet zo spitse wijsneuzigheden, enzovoort, die allemaal doodleuk
zijn blijven staan. Gül heeft Nederlands gestudeerd aan de VU van Amsterdam
(voor die faculteit twee jaar geleden domweg werd opgeheven), en is zeer in de
ban geraakt van Multatuli, zoals een hele zwik motto’s voor in het boek
bewijst, maar alle finesses van de taal had ze toen ze Ik ga leven schreef
nog niet onder de knie. Hier wil iemand héél graag demonstreren dat ze best ook
niet doordeweekse woorden kent, én dat ze graag creatief met taal omgaat, op
zich allebei loffelijk en toe te juichen, maar trop is te veel. Dit boek
zou (puur technisch) van schrappen en herschrijven een héél end zijn opgeknapt.
Wat de zaak zelf betreft, Güls recht op kritiek op het verstikkende
reactionair-islamitische milieu dat ze in haar boek schildert, kun je moeilijk
anders dan volkomen en voor 100% solidair met haar te zijn. Maar
literair-artistiek – hoe zal ik dat eens uitdrukken? --: Ik hou van vuurwerk.
Ik hou niet van een domweg ongecontroleerd exploderend vuurwerkmagazijn.
En toch… Neem deze
passage, waarvan de laatste, fantástische zin me in hardop lachen deed
uitbarsten (en dat overkomt me echt niet bij elk boek):
'Ik haat het om te facetimen met
familie [in Turkije, hj]. Ik voel totaal geen band met ze, ze zijn uitsluitend
bezig met deugen en mij veroordelen. De laatste paar keer dat ik wel met m’n
oma aldaar ging videobellen, vroeg ze of ik het topje dat ik aanhad ook buiten
droeg. Ze vond het veel te strak, je zag “alles open en bloot”. Ze vroeg ook
waarom ik mascara ophad. Dat dit leven tijdelijk is en dat ik te veel zondig,
dat ze daar erg verdrietig om is, dat ze dat hoort van Moeder. Aha, natuurlijk,
waarschijnlijk hadden ze dag in dag uit urenlang over me geroddeld met de
snikkels en mutsen die zich dankzij mijn zondigen weer een slag in de rondte
konden deugen.’
Brava, Lale Gül! Dat is dan weer vuurwerk zoals ik het wél
waardeer.
De
gevangenisjaren van Erdal Balci
‘En
zo gingen we naar de zoveelste bruiloft van een meid die een man uit Turkije
had laten overkomen. Zij in opperste blijheid omdat ze aan de man was, hij
smoorverliefd op de verblijfsvergunning.’
Erdal Balci doseert zijn kruit in De gevangenisjaren, zijn
derde, ‘autobiografische roman over een onbekend Nederland’ (mooie
karakterisering op het achterplat), maar áls hij schiet, is het raak. Waarbij
hij trouwens zichzelf niet spaart. De adem van een waarheidszoeker (die niet
voor de totalitaire verleiding bezwijkt) is wat dit boek bezielt – wat je
waarachtig niet van iedere roman uit Nederland (of van waar dan ook) kunt
zeggen. Anders, met alle respect en sympathie en solidariteit, dan bij Lale Gül
kostte doorlezen in dit boek me geen enkele moeite.
‘Is
het mogelijk te ontsnappen uit de poldergevangenis waar andere Turken de
strengste cipiers zijn en het Nederlandse cultuurrelativisme de muren en het
prikkeldraad?’
Het antwoord moet ‘Ja’ zijn, te oordelen naar Balci’s Werdegang – hij, in
Turkije geboren (in 1969) en pas in 1980 in Nederland beland, heeft zich ontwikkeld
tot een vooraanstaand journalist en columnist (voor de Volkskrant en HP/De
Tijd), die geen blad voor de mond neemt in het aan de kaak stellen van alle
kneveldenken, en met name van de reactionaire verschijningsvormen van de islam
– én de vergoelijking daarvan door westerlingen die beter zouden moeten weten.
Het boek speelt in de jaren tachtig en negentig, even nog
in het bitter arme stadje Ardahan in het uiterste noordoosten van Turkije – waar
overigens niet de minst dramatische gebeurtenissen van het boek plaatsvinden –,
maar vervolgens in Utrecht in de Lombok-wijk, waar de vader van de verteller
dan al enige jaren ‘gastarbeider’ is, zoals het destijds heette. ‘Wij dachten dat de mooiste vrijheid op ons wachtte in
Europa. Daar in Nederland zou volop het licht schijnen waarvan we op de scholen
in Ardahan een fractie hadden mogen aanschouwen.’ Maar dát zal dus lelijk blijken tegen te vallen: de rest van de Turkse
gemeenschap in de wijk, en trouwens in Nederland als geheel (niet te vergeten: 70%
van de Nederlandse Turken stemt voor Erdoğan), ontpopt zich als ‘cipiers’ die
de anderen opsluiten in een soort Turkse exclave, waarin een reactionaire islam
en het patriarchaat oppermachtig zijn. En, zeker niet minder, een groot deel
van de Nederlandse samenleving schijnt dat zo best wel prima geregeld te
vinden:
‘In
een dagelijks ritueel van onverschilligheid voor de pijn, de ellende en het
verdriet bij de ander, verpakt als respect en tolerantie voor alles wat
afwijkend was, dobberde dit land voort.’
In
zekere zin is De gevangenisjaren harder dan Güls roman – Büsra zit wel
opgescheept met een bigotte moeder die zich niet interesseert voor haar,
Büsra’s, gevoelens en opvattingen, maar het zou te ver gaan om te zeggen dat
het mens niet van haar dochter houdt, op haar manier. En bovendien heeft Büsra
haar oma nog, aan de overkant van de straat, een vroom moslimse maar niettemin
heel wat redelijker en minder verkrampte vrouw, bij wie ze na verloop van tijd
trouwens gaat inwonen. De kleine Erdal echter moet ontdekken dat zijn moeder gevangen
zit in een ongelukkig gearrangeerd huwelijk en zich daarvoor wreekt op haar
kinderen, van wie ze niet houdt.
Tegen
het slot van de roman aan laat Balci zijn alter ego, intussen lang en breed
volwassen, Floor weer ontmoeten, de vrouw die op hem als tiener al zo’n diepe
indruk maakte. Er ontspint zich een gesprek waarin, zoals vaker in deze
aangrijpende roman, er niet om de dingen heen wordt gepraat:
‘Wat ik me afvraag:
heb jij eigenlijk iets geleerd van de uithuwelijking van je eigen moeder? Je
bent tenslotte zelf het product van zo’n huwelijk.’
Ik antwoordde
zonder aarzelen: ‘Ik heb van haar geleerd dat alleen mensen die de vrijheid
hebben om te kiezen in staat zijn om lief te hebben.’
‘Ik dacht
het al. Wees nou eerlijk, wat heeft de uithuwelijking van je moeder met jullie
gedaan?’
‘Ik denk dat vader nooit de hoop op haar liefde zal
opgeven. Wij, de kinderen, waren een stuk verstandiger dan vader. Allemaal
wisten we dat de hoop op haar liefde het grootste kwaad was. Het dagelijkse
kindergeluk was alleen mogelijk als die laatste hoop op een liefhebbende moeder
is verbannen uit je kinderbrein.’
[...]
Ik was ziek,
voelde me duizelig en wilde mijn antwoord afmaken: ‘Slimme kinderen weten
klappen te vermijden. Nog slimmere kinderen kunnen zelfs de giftigste woorden
van hun moeder wegstoppen.’
‘Dat ze niet heeft mogen kiezen met
wie ze kinderen wilde krijgen, heeft haarzelf, haar man en de kinderen in een
vuur van liefdeloosheid doen verzwelgen,’ hoorde ik haar zeggen. […] ‘Denk je
dat die moeder van jou de kans had om haar kinderen moederliefde te geven? En
geloof me, ze heeft vooral zichzelf getroffen daarmee. Ze nam wraak met de
middelen die ze had. Maar jij, jij dient de tirannen die een miljard vrouwen
als zij gevangen willen houden.’
Wat die laatste zin
betreft: de Erdal in deze roman, zoals trouwens de echte Erdal Balci een paar
jaar heeft gedaan, schrijft dan nog van die positieve maar niet zelden leugenachtige
multicultiverhalen, zoals de beter gesitueerde zichzelf reuze progressief
achtende cultuurrelativistische Nederlanders die toen graag lazen (en trouwens
nog steeds) – je wilt als freelancer toch meer
dan een droge korst brood verdienen, en de echte verhalen, die willen de
bladen waar hij voor werkt niet. In dit concrete geval gaat het om ‘een artikel
over een Marokkaanse vrouw die een hele pagina lang het gearrangeerde huwelijk
ophemelde’.
En
dus: ‘Geen week hoefde ik te wachten op een nieuwe opdracht. Ik was niet
helemaal onnozel, ik had heus wel door dat het multiculturalisme op een
continent, waar driehonderdvijftig jaar was gestreden om de mens uit de klauwen
van het patriarchaat te halen, alleen bestaansrecht heeft als die multiculturele
samenleving geen vrijbrief verschaft aan de feodalen, de obscurantisten, de
religieuzen om het individu, het kind en de vrouw te onderdrukken. Maar zoals
gezegd, om mijn lippen werd honing gesmeerd en daar ging ik weer.’ Uiteindelijk
zal hij zelfs naar Istanboel afreizen, juist om aan die conservatieve
wurggreep, in Nederland dus wel degelijk, te ontsnappen.
De gevangenisjaren is een
strijdbaar boek, en met Erdal Balci zelf in het dus nog aardig goed gekomen, maar er klinkt ook heel wat leed en
verdriet in door. Als het niet om verschillende doden is, dan wel om al die
gefnuikte levens… ‘De niet-westerse wereld is een fabriek waar de massa’s op
een lopende band naar vervreemding van zichzelf worden gerold.’ Maar in de
slotzin gloort toch wat licht:
‘Met lichte koorts zat ik in het vliegtuig, angstig dat het
op last van een hoofdcipier rechtsomkeert moest maken. Ik sloot mijn ogen en
probeerde me het gezicht van Ali voor de geest te halen (een leeftijdsgenoot
van hem destijds in Ardahan – een zeer slim jongetje, tijdens een sneeuwstorm
jammerlijk om het leven gekomen…). Hij had gedroomd van een studie in de
grote stad. Nu ging ik naar zijn grote stad. Uit mijn tas haalde ik pen en
papier en schreef de allereerste eerlijke woorden van mijn schrijversbestaan.’
Lale Gül: Ik
ga leven, Prometheus, Amsterdam 2021, 349 p. ISBN 978 9044646870
Erdal
Balci: De gevangenisjaren, De Geus, Amsterdam 2021, 285 p. ISBN 978 9044542042
Distributie L&M
Books
deze pagina printen of opslaan