Wat
Paul Demets ertoe aanzet om een
ongeziene productiviteit aan
de dag te leggen, weet ik niet. Opvallend is in ieder geval hoe de dichter de
afgelopen jaren de ene bundel na de andere publiceerde. Naast zijn reguliere
uitgever De Bezige Bij (bij wie zopas De bijendans is verschenen)
verschenen bij het Poëziecentrum zijn plattelandsgedichten, maar ook twee
bundels met veel ouder, tot hiertoe ongepubliceerd werk. Na de Raveel-gedichten
in Het web van omtrek ziet nu een al even lijvige bundel het licht die
inspiratie zoekt in het beeldend werk van de Oostendse schilder Léon Spilliaert.
Spilliaert is
bij uitstek de schilder van de zee en het water, een ervaring die hij doorgaans
omzet in donkere kleuren en geometrische contouren waarbij de abstractie soms
niet veraf is. Het is een ander oeuvre dan dat van Raveel, maar de spanning
tussen abstract en realistisch en de hang naar het symbolische en het sublieme
is bij beide schilders prominent aanwezig; het is ongetwijfeld die
spanningsboog die dichter bij uitstek heeft gefascineerd. De landsheer van
de Lethe werd al in 1997 geschreven, en de redenen voor de laattijdige
publicatie ervan worden in een begeleidend nawoord kort geschetst. Blijkbaar
vreesde de dichter dat zijn eigen werk in de weg zou staan van zijn
activiteiten als recensent (of andersom). Bovenal was er echter de schroom om
de al te persoonlijke aanleiding bij sommige gedichten, die de
levensbedreigende aandoening van zijn pasgeboren dochter ter sprake brachten.
Hoe dan ook ligt de bundel, een kwarteeuw na de realisatie ervan, toch op de
leestafel.
Het
stramien dat Demets gebruikt, doet duidelijk denken aan de structuur van zijn
latere werk. Een aantal motto’s verwijzen naar (hoofdzakelijk) Franse denkers
en kaderen de gedichten in een soort van theoretische reflectie. In dit geval
is dat niet toevallig Julia Kristeva die aangrijpend geschreven heeft over
zowel de geboorte als het traumatische ‘abjecte’, de ervaringen waarin het
subject zichzelf dreigt te verliezen in de confrontatie met de wereld.
Daarenboven zijn de gedichten streng opgebouwd en gestructureerd in reeksen,
die alle verwijzen naar het water. Dat water, van ‘Ebstroom’ over ‘Springtij’
tot ‘Doodtij’, staat symbolisch voor de wisselvalligheden van het leven maar
het verwijst ook naar de vele voorstellingen ervan door Spilliaert; ieder
(titelloos) gedicht kreeg trouwens een specifiek schilderij mee als een soort
van ondertitel.
Dat beeld van het water domineert de hele bundel, met inbegrip van de
belangrijkste personages. Het symboliseert de existentiële onrust van het
dichterlijke ik, de romantische dromer naar een onbereikbaar ‘elders’ maar ook
de strandjutter die meeneemt wat zich toevallig aandient. Elders wordt dat ik
haast opgeslokt als een Jonas door de walvis of komt het terecht in een storm.
Ook de ontmoeting met de geliefde wordt in dezelfde termen opgeroepen: het kan
een samen onderweg zijn maar evenzeer de wanhopige gebaren van twee
drenkelingen of twee nietige silhouetten in de diepe schaduw van de oneindige
zee. Die dubbelzinnigheid van het water krijgt een hoogtepunt in de reeksen die
over de pasgeboren dochter handelen: het ziekenhuis Gasthuisberg waar vrijwel
meteen na de geboorte een dringende operatie wordt uitgevoerd, wordt evenzeer
een schip of drift. Het natuurelement krijgt zo iets dwingends en iets
onmenselijks, geheel in overeenstemming met wat kunstenaars en filosofen over
het sublieme stellen. De mens dreigt te worden opgeslokt door wat hem ontgaat,
en tegelijk lijkt dat de ultieme verlossing uit de tekorten van het bestaan.
Demets is
vooral een meester van het beeld. De vele metaforen zorgen ervoor dat de
anekdotische aanleiding gecamoufleerd wordt en dat de autobiografische laag
wordt getransformeerd tot een universeler niveau. Tegelijk dragen de symbolen
ertoe bij dat de dichter extra kan verwijzen naar antieke mythen maar evenzeer
naar eigentijdse gebeurtenissen en wantoestanden. Het precaire bestaan van
mensen wordt zo vertaald naar de problematiek van vluchtelingen en wandaden.
Poëzie is zo tegelijk een getuige van vandaag en een taalvorm voor alle tijden.
Paul Demets: De landsheer van de
Lethe, Poëziecentrum, Gent 2021, 79 p. ISBN 9789056554392
deze pagina printen of opslaan