Nederlands proza

BOEKEN NR. 5, MEI 2022

Peter Nijssen: De onvoltooide

door Yvan De Maesschalck

De volheid van het onvoltooide  

Vermoedelijk is het aantal verwijzingen naar de jongste coronaperiode in de literatuur niet meer te tellen. Het wereldwijde karakter van de epidemie en het door de overheid opgelegde isolement zijn een bron van inspiratie gebleken voor kunstenaars van diverse strekking. Bovendien hebben lezers en critici lijstjes gemaakt van vroegere romans of verhalen die enige gelijkenis vertonen met de huidige pandemie en met profijt kunnen worden herlezen. Steevast figureren daarin titels als La peste (1947) van Albert Camus, De stad der blinden (1995) van José Saramago en Liefde in tijden van cholera (1985) van G.García Márquez. Al mag het enigszins verwonderen dat daarbij minder vaak wordt gedacht aan de verhalenbundel Quarantaine (1993, AKO Literatuurprijs 1994) van G.L. Durlacher of de poëtische Jezusroman Quarantine (1997, Whitbread Novel Award 1997) van Jim Crace.
 
Ook in de recente Nederlandse literatuur is een onmiskenbare opstoot van coronaliteratuur waar te nemen. De opmerkelijkste geschriften lijken me Quarantaine. Dagboek in tijden van besmetting van Ilja Leonard Pfeijffer, Applaus. Liefde in tijden van corona (De Bezige Bij 2021) van Ronald Giphart en Vrienden van de poëzie van Guido van Heulendonk. Daar kan sinds kort een roman van Peter Nijssen aan worden toegevoegd. Voor de hoofdredacteur van De Arbeiderspers is de coronaperiode de wellicht allang sluimerende – of gedroomde – aanleiding geweest om te debuteren als romancier. Met De onvoltooide levert hij zijn eersteling af, een boek dat het midden houdt tussen een meanderend essay over onvoltooide kunstwerken en een wat dun verhaal over de geregelde ontmoetingen tussen twee mannelijke hoofdpersonages.
 
De ik-verteller is een zekere Bern(hard) Nevens, die ‘als cultureel verslaggever bij Radio I’ stukjes maakt over allerlei gebeurtenissen in de kunstensector. Maar daar kan hij zich al een hele poos niet meer in uitleven, aangezien ‘een aanzienlijk deel van alle menselijke activiteit abrupt tot stilstand was gekomen’. Zo klinkt het meteen in de eerste zin. En dus zoekt hij naar een alternatief en dat wordt hem geboden door een toevallige ontmoeting met Wijnand Veldert, die hem een aantal keren uitnodigt om door het waterrijke poldergebied te fietsen ten noorden van Utrecht. Tussen beiden groeit een tijdelijke vriendschap en zowel tijdens als na het fietsen wordt honderduit over de grote en kleine vragen van het leven geprakkiseerd, over de wielrenners- en filmregisseurscarrière van de nu al eenenzestigjarige fietsvriend én over literaire grootheden als Tommy Wieringa en Gerrit Achterberg, die ‘ongetwijfeld een van onze grootste dichters’ wordt genoemd.
 
Gaandeweg komt ook het tragische levensverhaal van de af en toe stotterende Wijnand naar boven, iemand die zich erg lang ten onrechte identificeerde met het Jodendom, aan ‘heelalangst’ lijdt, nog altijd worstelt met een onverteerde relatiebreuk en wellicht om al die redenen – al dan niet bewust – ‘iemand zocht aan wie [hij] [zijn] verhaal kon vertellen’. Dat verhaal contrasteert sterk met het bedaagde huwelijksgeluk van Bern, wiens vrouw Veerle en hun kinderen om uiteenlopende redenen elders vertoeven. Handig voor Bern, die daardoor tijd zat heeft om zich over te geven aan de nogal breedsprakige Wijnand én aan een lijvige map eerder gemaakte aantekeningen over ‘Onvoltooidheid in de literatuur’.
 
De bewuste map bulkt van de realia, knipsels, bedenkingen en aanzetten tot beschouwingen over onvoltooide (literaire) kunstwerken. En die passeren in mindere of meerdere mate allemaal de revue, soms met toegevoegd commentaar van de verteller, die zich af en toe verbaast over de pregnante inhoud van zijn eigen aantekeningen en daardoor niet altijd even bescheiden overkomt. Zo komt de lezer te weten wat Bern ooit noteerde over zijn lievelingsauteur Eddy du Perron, auteur van Het land van herkomst en van het onvoltooid gebleven ‘De onzekeren’, over Cesare Paveses onvoltooide boek Il mestiere di vivere, over Walter Benjamins al even onvoltooide Passagen-Werk en over de Cahiers van Paul Valéry, die na een lange periode van inactiviteit aansloot bij het modernisme met de indrukwekkende bundel Charmes (1922).
 
Om maar enkele voorbeelden te noemen, want uiteraard komen ook de filosoof Theodor W. Adorno, de Oostenrijkse auteur Robert Musil en essayist Sem Dresden ter sprake. Het resultaat is uiteindelijk een vreemdsoortig, heterogeen lappendeken aan referenties waarin het statuut van het onvoltooide centraal staat. Een eindeloos voortkabbelende en voortdurend onderbroken gedachtestroom die aan deze roman een springerig encyclopedisch karakter verleent. Wat Wijnand beweert over ‘de grabbelton die mijn hoofd is geworden – daar zit geen system in’, geldt in zekere zin ook voor Nijssens roman. Voor de lezer is het daarom soms naar adem happen om de op hem of haar losgelaten citaten en bedenkingen bij de (wereld)literatuur en allerlei soorten muziek of liedteksten te kunnen plaatsen.  
 
Dat de uiterst precies gelokaliseerde fietstochten en daardoor opgewekte palavers, ondanks hun oeverloosheid, een eindig karakter hebben, laat zich denken, al is het maar omdat Berns vrouw en kinderen weer hun opwachting maken. En ook omdat de plots opgedoken Wijnand bijna even plots weer uit beeld verdwijnt. Voorgoed, zo blijkt, want de praatgrage, levensbezwaarde fietsheld blijkt op Hemelvaartsdag te zijn heengegaan, zoals Bern uit een overlijdensadvertentie in de Volkskrant verneemt. Intussen is hijzelf eindelijk begonnen aan zijn grote essay over het onvoltooibare karakter van zowat elk geslaagd kunstwerk, waarbij een uitvoerige verwijzing naar de Achtste Symfonie (1865) van Schubert – Die Unvollendete – uiteraard niet mag ontbreken, evenmin als de vermelding dat het Requiem (1791) van Mozart al even onvoltooid was.  
 
De eerste alinea’s van dat essay hebben hun definitieve vorm gekregen en worden de lezer niet onthouden, maar of ze de aanzet zullen vormen tot een samenhangend geheel valt te betwijfelen. Enerzijds omdat het disparate materiaal in feite door middel van de roman aan de lezer al is aangeboden, al moet je een onderscheid maken tussen het fictionele essay van Bern en de materiële of reële versie die Nijssen zou kunnen schrijven. Anderzijds omdat Bern, als kunstbeschouwer en essayist van ‘een tekst in wording’, zich liever ‘laat leiden door de grillen van onverwachte zijwegen, tegenkrachten en gedachten en personages die zich niet in een keurslijf blijken te laten dwingen’. Zo bekent hij althans aan de inmiddels zwaar zieke Wijnand in een van zijn laatste e-mails.
 
Nijssen is als redacteur met jarenlange ervaring beslist op de hoogte van de onbegrensde mogelijkheden die de tekstsoort roman te bieden heeft. Zelf heeft hij duidelijk de al zo vaak verlegde grenzen ervan nogmaals willen verleggen. Die ambitieuze instelling heeft een romanvariant opgeleverd die op zijn minst hybride van aard is en een werkstuk waarvan de narratieve inslag veeleer schraal is te noemen. Bovendien wordt het boek soms ontsierd door een opzichtig gekoketteer met de onafgewerkte grote literatuur en/of thematisch daarmee verbonden muziek. Hoewel zijn literaire, muzikale en filosofische belezenheid soms alle kanten uitschiet, levert ze ook pareltjes van analytisch inzicht op, die het lezen van dit boek veraangenamen.
 
Zo’n pareltje is de analyse van zowel de compositie als de bijbehorende teksten van ‘Lilac Wine’ van Nina Simone en ‘Hallelujah’ van Leonard Cohen. Wie nog geen fan zou zijn van laatstgenoemde dichter en singer-songwriter, zou het na lectuur van de hier ingebedde beschouwing zeker moeten worden. Daarnaast biedt de gestileerde tweespraak tussen Wijnand en Bern een erg selectieve staalkaart van de Nederlandse literatuur in een weliswaar brokkelige transnationale context. En dus leidt het aanhoudende geprakkiseer over de rijkdom van het onvoltooide ertoe een verband te leggen tussen Valéry, Vestdijk, André Gide en Jan Hendrik Leopold of plaatst Nijssen zijn eigen roman subtiel in een traditie die begint bij Giovanni Boccaccio’s Decamerone (1360), ‘een dezer dagen beste relevante klassieker’.
 
Er zijn hoe dan ook verschillende manieren om deze roman te lezen. Als een poging om het leven van een door de kunst bepaald personage literair gestalte te geven. Als een peripatetische – pericyclische? – dialoog tussen twee min of meer gelijkgestemde zielen, waarbij de ene vooral luistert naar ‘die hele litanie’ van de andere. Of als een wat verhakkeld essay dat zijn uiterste best doet zich te vermommen als een alledaags narratief. Het probleem is niet dat Nijssen niet kan schrijven, want dat kán hij wel degelijk, al speelt enige woorddronkenheid hem soms parten – iets wat Bern verontschuldigend omschrijft als ‘de acribie die mij dwingt dit allemaal te vermelden’. Het probleem is wél dat de geloofwaardigheid van wat hij als fictie presenteert bijna voortdurend op de proef wordt gesteld. De gedachtewisseling die zich ontspint tussen Wijnand en zijn klankbord Bern over ‘twee architecturale dromen’ bij Maxim Februari is daar een voorbeeld van. Al fietsend citeert Bern uitvoerig en letterlijk uit Februari. Dat is zo ongeloofwaardig dat zelfs Wijnand vraagt: ‘”Hoe weet jij dat zo uit het hoofd?”’ Waarop Bernd antwoordt: ‘”Ik heb er nog een werkcollege over gevolgd”’. Ach, waar slaat zo’n antwoord nu op? Als gewone lezer zou je toch wensen dat Berns geheugen iets minder perfect was? Onvolmaakter. Wormstekiger. Suggestiever vooral. Onvoltooid als het ware. Dat niemand van de vele in het dankwoord genoemde lezers of redacteurs Nijssen daarop attent heeft gemaakt, lijkt me nauwelijks te geloven.
 
Peter Nijssen: De onvoltooide, De Geus, Amsterdam 2022, 249 p., ISBN 9789044545807. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri