Arjen Duinker is en blijft een
markante dichter. In zijn bundels, die al meermaals gelauwerd werden, vertrekt
de dichter doorgaans van elementen uit de herkenbare, alledaagse wereld. Met
die verschijnselen gaat hij echter resoluut aan de slag om er eigenzinnige
taalcreaties mee op te bouwen. Daarbij schuwt de dichter geenszins de
taalspelletjes, de opsommingen en de prominente retoriek, in die mate zelfs dat
de taal misschien wel het belangrijkste thema van zijn oeuvre vormt. Het maakt
van Duinker tegelijk een leesbaar én een experimenteel dichter.
Die kenmerken zijn ook van toepassing op zijn jongste
bundel, Autobiografie tot op de dag van
vandaag. De titel is correct maar tegelijk ook hoogst misleidend, iets
waardoor sommige lezers (en recensenten) zich allicht bedrogen zullen voelen.
Wij leven inderdaad in een soort van ego-tijdperk waardoor de literatuur
doorgaans niet enkel autobiografisch is van aard maar ook nog eens
exhibitionistisch. Het lijkt erop alsof veel schrijvers uitsluitend hun eigen
ervaringen en zielenroerselen als uitgangspunt voor hun literaire teksten
gebruiken, en in het spoor daarvan hopen lezers fanatiek inzicht te krijgen in
de meest intieme gedachten van hun geliefde auteurs. Die zucht naar
persoonlijke weetjes staat in veel gevallen zelfs de idee in de weg dat
literatuur allereerst een verkenning is in taal, met een eigen register en een
eigen taal.
Net
om die taal is het een schrijver als Duinker echter te doen. In zijn werk
exploreert hij hoe taal onze wereld vormgeeft, structureert en concipieert.
Dingen krijgen slechts betekenis naarmate ze onder woorden gebracht worden. Bij
uitbreiding geldt dit ook voor de identiteit die mensen zichzelf toedichten.
Het levensverhaal dat Duinker ons hier opdient is bijgevolg enkel opgebouwd uit
taal: de illusie van werkelijkheid wordt daardoor weliswaar opgeroepen maar
vaak ook meteen terug ontkracht. Dat valt op vanaf de eerste bladzijden. De
dichter vangt immers aan met de manier waarop hij zich zijn eigen dood
voorstelt, in de Anna Boogerd (in Delft). Meteen wordt hiermee een intieme
sfeer opgeroepen maar tegelijk wordt al de conventie van het klassieke
levensverhaal doorbroken. Daarop volgt, gefragmenteerde over een aantal
bladzijden, een opsomming van levensjaren met zogenaamd kenmerkende
gebeurtenissen. Dat procedé doet zich meermaals voor in de bundel, bijvoorbeeld
wanneer de dichter een aantal uren doorbrengt in de kroeg en daar uiteenlopende
figuren ontmoet. De concrete elementen verwijzen naar onbekende informatie, ze
vertonen weinig samenhang, sommige zaken keren meermaals terug… Het
demonstreert hoe onze verhalen (a fortiori onze levensverhalen) in feite
problematische constructies zijn. Dat hangt samen met de werking van ons
geheugen en onze vooronderstellingen maar evenzeer met de onvolkomenheden van
de taal.
Dat
alles wordt in deze bundel haast lijfelijk aan de lezer gepresenteerd. Op die
manier wordt de lezer in een erg dubbelzinnige rol gedwongen. Aan de ene kant
zijn er de biografische kruimels, die afkomstig lijken van een betrouwbaar en
uitzonderlijk ‘open’ lyrisch ik en zo een inkijk bieden in de gevoels- en
denkwereld daarvan. Aan de andere kant zijn er tal van tekenen die wijzen op
een fundamentele onbetrouwbaarheid. Wat finaal overblijft is uiteindelijk een
soort van breekbaar monument in taal, een haast eindeloze stroom van woorden en
frasen. Misschien is deze bundel daarom eerst en vooral een talige melodie,
meerstemmig en meeslepend. Voor literaire fijnproevers valt hier beslist veel
te rapen.
Arjen Duinker: Autobiografie tot
op de dag van vandaag, Querido, Amsterdam 2022, 76 p. ISBN 9789021463155. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan