Wanneer is iets te mooi om waar te zijn? En
kan iets ook te waar zijn om mooi te zijn? Dat zijn grofweg de vragen waar het
om draait in Frank Westermans nieuwe boek, een verzameling van eerder
gepubliceerde essays en reisverslagen, aangevuld met nieuw werk. Hij vangt zijn
verkenning van Wahrheit und Dichtung aan in het Parijse Panthéon, waar
de befaamde slinger van Foucault bewijst: al lijkt niets zo onbeweeglijk te
zijn als de aarde onder onze voeten, tóch draait zij.
Dit bezoek is aanleiding voor
een overpeinzing over zijn fascinatie voor feiten en hun bedrieglijke
verschijningsvormen:
‘Ik laat me niet graag bedonderen, maar wel betoveren – met als gevolg
dat ik al mijn leven lang achter feiten aanhol. Die feiten spreken nooit voor
zich. Al rooster je ze boven een vuurtje, ze houden hun mond.’
Een nieuwsgierig makende
inleiding die meteen Westermans kwaliteiten als schrijver etaleert. Zoals hij
later in deze bundel bekent: ooit wilde hij literair auteur worden, tot de
chimera’s en ‘alternative facts’ van de moderne mediawereld van hem een
voorvechter van de feiten maakten. Het spanningsveld tussen de auteur die alles
zo meeslepend mogelijk wil vertellen en de wetenschapper/journalist die de
waarheid boven water wil krijgen, roept vele interessante vragen op en het is
jammer dat Westerman hier enkel in zijn, ook in deze verzameling gepubliceerde,
Verweylezing expliciet op ingaat.
Deze lezing vormt samen met het verhaal ‘De Aanschaf’ de
openingshoofdstukken van deze bundel en het zijn helaas niet de sterkste
stukken. In ‘De Aanschaf’ mag Westerman zijn first world problems
etaleren: is het calvinistisch om niet zonder aarzeling zomaar even 22.000 euro
neer te tellen voor een originele Escher? De Verweylezing behandelt belangrijke
thema’s rondom fictie en non-fictie, maar de uitwerking hiervan is erg beknopt
en de lezer/toehoorder blijft op zijn honger zitten. Gelukkig wordt het daarna
al snel boeiender. In ‘Ik ijsbeer, jij ijsbeert, wij hebben geijsbeerd…’ tonen
de feiten zich van hun weerbarstige kant. Westerman onderzoekt de fatale confrontatie
tussen een Nederlandse toerist en een ijsbeer, die beiden met de dood moesten
bekopen. Vanzelfsprekend speelt hier het onweerlegbare feit van
klimaatsverandering een rol, maar de ijsbeer blijkt niet het weerloze
slachtoffer van oplopende temperaturen en smeltend zee-ijs te zijn dat we
kennen uit natuurfilms. Als handige opportunist weet hij over te schakelen op
andere prooi, een veranderende levenswijze die hem steeds zuidelijker en steeds
vaker in conflict met de mens brengt.
Westerman treedt de feiten in
dit reisverhaal onbevreesd tegemoet: hij stelt vragen en zoekt antwoorden, maar
laat ook vragen open, omdat het definitieve antwoord niet te geven valt. Zoals
hij in het eveneens sterke, nieuwe essay ‘De zalm die lacht’ schrijft over de
argumenten van dambouwers en natuurbeschermers: ‘[…] wie roept in de lege kom
van le grand lac, hoort tussen de
bergwanden de tijdgeest weergalmen’. Westerman zoekt naar de feiten die zich
verschuilen achter deze galm, maar moet toegeven dat dit hem, als kind van zijn
eigen tijd, vaak ook niet lukt. Hij heeft hier vrede mee, want het is precies
het ontbreken van twijfel, van niet-weten dat hem in religie afstoot, concludeert
hij in ‘Een tijd om te doden’, een essay over de Macht van het Woord, waarin
hij reflecteert op de (wan)daden waartoe heilige boeken mensen kunnen
aanzetten.
Een
bezoek aan de kunstcollectie van Auschwitz besluit deze gevarieerde,
wisselvallige bundel, waarbij de conclusie ‘Hoop sterft als laatste. Maar je
zou ook kunnen zeggen: kunst sterft als laatste. […] Of: kunst overleeft.’ niet
alleen mooi is, maar hopelijk ook waar.
Frank Westerman: Te waar om mooi
te zijn. Over kunst, de mens en de natuur, Querido Fosfor, Amsterdam 2022, 309
p. ISBN 9789021437064. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan