9+ - Hoe rijm je alledaagse vragen aan de ontbijttafel – ‘hoe maken ze eigenlijk cornflakes?’ – met de hoopvolle verwachting en betovering van een sinterklaasochtend? Pieter Gaudesaboos speelt het klaar in Hoe
maak je dat?, een qua formaat en inhoud gul informatief prentenboek. Samen
met Bart Rossel licht hij het maakproces toe van tien meer of minder alledaagse
dingen: cornflakes, chocolade, zeep, verf, vuurwerk, muntstukken, poppen,
tennis- en kerstballen – en als toemaatje aan het eind, ‘dit boek’.
Een kabelbaan neemt in
Hoe maak je dat? de rol over van de trein uit veel klassieke
kinderboeken en geeft lezers met een ticket en de juiste sleutel toegang tot
wat anders verborgen blijft: de binnenzijde van fabrieken. Informeren en
fantaseren gaan daar hand in hand. Zo zijn de meeste machines herleid tot hun
equivalent uit de huiselijke omgeving en zorgen uitvergrote haardrogers,
kloppers, reeksen theepotten enz. voor het drogen, mengen, koken en allerhande
andere processen. Op die manier brengt Gaudesaboos het menselijke en
ambachtelijke in de geanonimiseerde, vaak gerobotiseerde werking van veel
hedendaagse fabrieken, en maakt hij de werking ervan inzichtelijk.
Gaudesaboos’ prenten zijn
een feest voor het oog, waarbij hij zijn vroegere voorliefde voor allerhande
motieven en details verenigt met de afgewogen composities en sprekende kleuren
uit zijn recentere werk. Niets is ‘zomaar’ neergezet. Figuren die een rol
spelen bij het ene voorwerp, keren terug op andere plekken, zoals de monniken
die in de twaalfde eeuw het tennisspel hebben bedacht of de astronauten voor
wie cornflakes een handige ruimtemaaltijd was. Zij worden verderop als
bezoekers rondgeleid in andere fabrieken, of proeven van de producten. Allerhande
knipogen nodigen kijkers bovendien uit om buiten het boek te denken: is het de
hond Laika die de ruimtereizigers vergezelt, doet de doge van Venetië via zijn
vertekende spiegelbeeld met opzet denken aan de keizer zonder kleren, en is het
toeval dat de astronaut te paard en het meisje met goed gevulde
gereedschapskist bovenop het fabrieksdak doen denken aan de sint en zijn pieten?
Het zijn subtiele en vaak grappige aanwijzingen dat niet alles in dit boek moet
worden geloofd. Wat echt is, en wat niet, kan voor kinderen op zoek naar ‘hoe
het echt gaat’ een flinke uitdaging zijn. Toch is er een duidelijke lijn
getrokken: in de tekst, die Gaudesaboos schreef met wetenschappelijke
ondersteuning van Bart Rossel, houden de makers zich strikt aan de feiten.
Met zijn
‘informatieve steampunk’ strooit Gaudesaboos een suikerlaagje over het productieproces.
Dat kan je bedrieglijk nostalgisch noemen, of een knap staaltje van wat het
motto aankondigt: ‘Er is geen wetenschap zonder fantasie en geen kunst zonder
feit’, toegeschreven aan Nabokov. Dat motto is zorgvuldig gekozen. Gaudesaboos
is zich als maker duidelijk bewust van de dunne grenzen tussen verbeelding en
wetenschap en van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn publiek. Hij eigent
zich de artistieke vrijheid toe om de fabrieken naar zijn hand te zetten qua
locatie, gebouw, werking en – niet het minst – de diversiteit van mensen die er
werkt.
Die is
opvallend. Jong, oud, man, vrouw, van alle kleuren, in rolstoel en zonder, ze
kregen allemaal een rol in deze wat utopische verbeelding van het
fabrieksleven. Ook de openingspagina’s per voorwerp getuigen van die
diversiteit. Naast een stijlvol ingekaderd fabrieksportret tegen een passend
behangpapier, komt op de tegenoverliggende bladzijde telkens een toelichting,
met een prent van de grondstof die voor het voorwerp nodig is en een afbeelding
van de oorspronkelijke makers. Zo wordt duidelijk hoeveel uitvindingen toe te
wijzen zijn aan andere culturen dan de westerse, die zich het industriële en
technologische nogal eens durft toe te eigenen. Vuurwerk werd bedacht in China,
zeep in Babylon, kauwgom bij de oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika
enz. De visuele voorstelling van die makers doet door hun historische aard soms
wat exotiserend aan en kan als stereotiep worden ervaren, maar zet de herkomst
wel in de verf. Dat geldt ook voor de vrouwelijke uitvinder-ondernemer in het
rijtje, Ruth Handler, die de barbiepop bedacht en bijna als een kopie van haar
product wordt verbeeld.
Zelfs bij een rijk boek als dit moeten makers
onvermijdelijk keuzes maken bij de samenstelling – en die zijn niet
betekenisloos. Hoewel Gaudesaboos nu en dan verwijst naar ontginning en
grondstofverbruik, blijft de enorme impact van grootschalige productie het
meest buiten beeld. Zo worden de maïs en cacaobonen nogal idyllisch geteeld
onder en naast de fabriek. Wel is er aandacht voor kinderarbeid bij de
cacaobonenpluk, voor plastic soep, voor de onmogelijke lichaamsverhoudingen bij
Barbiepoppen, en ruimt Gaudesaboos een hele pagina in voor een sterk beeld van
honderden gesneuvelden vogels die omkwamen door vuurwerk. Allemaal kregen ze
een naam toegekend, wat het verlies concreter maakt.
Hoe maak je dat? prikkelt
en prikt. Het is een snoepdoos voor de verwondering over ons vermogen dingen te
maken, en licht een sluier op van de verwevenheid van dingen met talloze andere
aspecten. Evengoed laat het heel wat onbesproken, met name wat het onrecht betreft
dat vanuit massaproductie ontstaat. Maar ligt in het utopische denken soms niet
de meeste kracht? Een boek om te delen met alle dromers, denkers en doeners.
Pieter Gaudesaboos, Bart Rossel: Hoe maak je dat?, Lannoo, Tielt
2024, 78 p. : ill. ISBN 9789401498197
deze pagina printen of opslaan