Krantenkoppen spreken niet
langer van klimaatverandering, maar van een klimaatcrisis. Catastrofes en
rampen zijn vanzelfsprekend geworden in de eenentwintigste eeuw. In de
internationale media werd hier de afgelopen jaren herhaaldelijk op gewezen, met
titels als ‘Wereld heeft nog maar twintig jaar om klimaatramp te stoppen’ (The Times, 2006), ‘Wereld op naar
klimaatafgrond’ (The Age, 2009) en
‘Volle koers richting vergetelheid’ (Sydney
Morning Herald, 2009). Deze sensatiebeluste media bewandelen een dunne lijn
tussen informeren en paniek zaaien, en zijn het bewijs van onze fascinatie
voor de vijandige en dodelijke aspecten van Moeder Natuur. Die fascinatie heeft
geleid tot een soort van ramptoerisme, waarbij toeristen plaatsen van dood
en lijden bezoeken — het slagveld dat orkaan Katrina in New Orleans
achterliet, bijvoorbeeld. Deze obsessie met de natuur op zijn dodelijkst heeft
aanleiding gegeven tot de fatalistische gedachte dat de aarde de mensheid wil
straffen voor het onrecht dat ze haar aandoet. Ze vloeit voort uit wat Simon
Estok ‘ecofobie’ noemt: ‘de verachting en de angst die we voelen voor het
milieu’.
In veel recente post-rampenfictie voor kinderen en
adolescenten is een milieuramp de hoeksteen waarrond auteurs hun kritiek op de
sociale, politieke en economische stelsels in onze samenleving structureren.
Met de ontaarde landschappen die na zo’n ramp ontstaan, suggereren deze
auteurs dat er radicale veranderingen in het ecologische denken nodig zijn als
we zo’n dreigende crisis willen afwenden. Ecofeminisme – een discours dat
waarde hecht aan de zogenaamde ‘vrouwelijke’ waarden en emoties, waaronder
empathie, medeleven en zorg – kan een antwoord bieden op zulke fatalistische
voorstellingen. Maar eerst iets over de ambigue term ‘apocalyps’.
Apocalyps
In de westerse verbeelding associëren we de
apocalyps met een catastrofaal einde van de mensheid, veroorzaakt door
(boven)natuurlijke wezens of gebeurtenissen. In tegenstelling tot de religieuze
apocalyps, waarin aan zo’n einde een geestelijke openbaring en verlossing
verbonden is, draait de recentere Hollywoodvorm vooral om heroïsme en
technologie. Een kleine elite wordt daarbij gered van een
massavernietiging, vaak door de wetenschappelijke moed en technologische
knowhow van enkele uitverkorenen. De betekenis van de term ‘apocalyps’ is
dus verschoven van de verlossing van velen naar het overleven van enkelen.
De religieuze betekenis van de apocalyps, waarin een hoger doel voor de
mensheid geopenbaard wordt, is vervangen door een in essentie
betekenisloze apocalyps. Greg Garrard noemt het een ‘lege’ apocalyps, ‘een
eindtijd zonder een Utopia’.
Crisisverhalen, sombere vertolkingen
van een apocalyptisch verval, kunnen mensen choqueren opdat zij radicaal actie
zouden ondernemen. Ze kunnen sociaal activisme op grote schaal teweegbrengen,
vooral als democratische kanalen van internationale onderhandeling, zoals de
jaarlijkse VN Klimaatconferenties, er niet in slagen om de noodzakelijke veranderingen
in gang te zetten. Hoewel crisisverhalen een maatschappij in beweging kunnen
brengen, kunnen ze ook leiden tot een reactionaire terugslag. Sarah Amsler
suggereert dat met haar onderzoeksvraag: ‘Wanneer verandert crisisdenken van
een progressieve politiek van hoop in een reactionaire politiek van angst?’ De
retoriek rond de klimaatverandering wordt vaak vergezeld door de ‘crisis van de
hoop’, stelt Amsler. Door klimaatverandering te presenteren als een dreigend
gevaar, kunnen crisisverhalen volgens haar ongewenst een buitensporig gevoel
van wanhoop, verlamming en machteloosheid veroorzaken. Bovendien wakkeren de
huidige neoliberale sociale systemen eerder apathie en scepticisme aan dan
medeleven. Het is in deze context dat ecofeminisme – aangekondigd als een
opbouwend antwoord op de steeds groter wordende scheiding tussen mens en
planeet – een diepgaand effect kan hebben op ons milieudenken.
Wat is ecofeminisme?
Françoise d’Eaubonne
gebruikte de term ‘ecofeminisme’ voor het eerst in 1974.
Ecofeminisme, dat feminisme combineert met ecologie, wil de machtsongelijkheden
in de maatschappij, die resulteren in het onderdrukken van de vrouw en het
milieu, in kaart brengen en uitdagen. Het ecofeminisme kwam in de Verenigde
Staten in de jaren tachtig tot bloei, zowel op het sociale als het
politieke domein. Twee belangrijke standpunten in het ecofeminisme hebben een
grote impact gehad op de theorie en richten zich op verschillende
manieren op de relatie tussen vrouwen en de natuur. Een eerste golf van
het ecofeminisme draaide rond een fysiologische band tussen vrouwen en de
natuur. Die band vloeit voort uit het vrouwelijke reproductieproces (de
menstruatiecyclus, baren, zogen) en de neiging van de vrouw tot zorgen, voeden
en koesteren. Deze ‘kwaliteiten’ zouden vrouwen voorzien van een spiritueel en
lichamelijk begrip van de natuur, dat niet gedeeld wordt door mannen. Dit
essentialistisch standpunt lag zwaar onder vuur bij de voorstanders van een
tweede golf binnen het ecofeminisme, vaak het ‘materialistische’ ecofeminisme
genoemd. In deze tweede golf gaat men uit van een materieel verband in
de behandeling van vrouwen en de natuur in de sociopolitieke
realiteit van vandaag. Een veelgehoorde kritiek is dat oneconomisch
werk (kinderen grootbrengen, huishoudelijk werk, koken, hygiëne
enz.) onder het neoliberale kapitalisme wordt voorgesteld als
‘natuurlijk’ werk voor vrouwen, en het milieu als een ‘natuurlijke’
kapitalistische bron.
Sinds haar ontstaan presenteert het
ecofeminisme zich enerzijds als een praktische stroming voor sociale
verandering, en anderzijds als een academische discipline, die gaandeweg is
uitgegroeid tot een pleitbezorger voor wereldwijde verandering. In de laatste
twee decennia heeft de ecofeministische beweging haar maatstaven verruimd:
ook racisme, seksisme, ageism (leeftijdsdiscriminatie), classism
(klassenonderscheid) en speciësisme behoren nu tot het werkdomein. Karen
Warren stelt dat onze ‘logica van dominantie’ is gebaseerd op een dualistisch
waardesysteem dat de machtsongelijkheid tussen twee categorieën, bijvoorbeeld
man en vrouw, als natuurlijk voorstelt. Ecofeminisme besteedt aandacht aan de
zaken die ongelijke materiële omstandigheden veroorzaken en kan zo de ‘logica
van de dominantie’ ontmaskeren waarop de onderdrukking steunt. Daarmee plaatst
het hedendaagse ecofeminisme vrouwen en de natuur op gelijke voet met onder
meer inheemse volkeren, kleurlingen, holebi’s, vluchtelingen – ze bekleden
allemaal een vergelijkbare positie in de marge.
Door traditioneel vrouwelijke
waarden als empathie en compassie om te vormen tot instrumenten voor
emancipatie en zorg, heroverde het ecofeminisme deze waarden binnen een
voornamelijk mannelijke politieke, filosofische en ethische context. Waar het
neoliberalisme vraagt dat mensen autonoom zijn, stelt het ecofeminisme dat
mensen bepaald worden door de plaats waar ze leven, de maatschappij en hun
relaties met anderen. Als mensen bepaald worden door hun onderlinge
afhankelijkheid, maakt zorg voor de ander deel uit van ieders individualiteit –
want zorgen voor de ander is zorgen voor jezelf.
In het
huidige neoliberale kader wordt zorg voor anderen vaak echter niet naar
waarde geschat of niet vergoed, omdat het indruist tegen de principes van
marktefficiëntie, competitie en persoonlijk gewin. Zorg speelt zich dan ook
vaak af in de thuissfeer. Een zorgethiek zoals het hedendaagse ecofeminisme die
voorstaat, stelt in plaats daarvan dat zorgactiviteiten ook in de
officiële sfeer centraal moeten staan. Momenteel worden ze vooral door vrouwen
en in de privésfeer verstrekt, maar ze moeten een plaats krijgen in de sociale
systemen. In het boek Caregiving van
Suzanne Gordon et al wordt een nuttige definitie van zorg gehanteerd, als ‘een
groep van relationele praktijken die wederzijdse erkenning en realisatie,
groei, ontwikkeling, bescherming, emancipatie en de menselijke gemeenschap
bevorderen’. Deze relationele praktijken hebben een sociale en een politieke
functie; door medeleven en empathie op te brengen voor de ander, kan de mens de
gemeenschap verbeteren. In een ecologische context kunnen deze praktijken ook
de noden van het milieu omvatten, dat zo een ‘uitbreiding van het lichaam, het
gezin en de gemeenschap’ wordt.
De hongerspelen: van zorg naar revolutie
Kinderen krijgen in het algemeen een maatschappelijke rol
aangemeten die overeenstemt met die van de gemarginaliseerde categorieën
hierboven. Ze hebben een minimum aan politieke, sociale en economische macht.
Daarom is ecofeminisme een handig discours voor het analyseren van teksten
waarin kinderen en het milieu – en de manier waarop zij door heersende
instituties worden behandeld – duidelijk worden verbonden. De literaire
verbeelding geeft al lang vorm aan deze band tussen kinderen en de natuur. Het
opvallendste is het ‘natuurkind’ uit de romantische periode, van wie gedacht
werd dat het een aangeboren emotionele band met de natuur deelde. In
jeugdliteratuur die draait om een groeiende band tussen een kind en zijn
omgeving – denk onder meer aan de klassieker De geheime tuin van Frances Hodgson Burnett – nemen de
kinderpersonages typisch vrouwelijke waarden als medeleven, empathie en zorg
over, die hen in staat stellen om de kwetsbaarheid van de natuur te herkennen
en erop te reageren. Hun onderdompeling in een natuurlijke ruimte en hun
groeiend begrip van zowel de kwetsbaarheid van de natuur als van hun
onvermijdelijke inbedding erin, maakt dat zij volwassen worden.
De
focus in westerse kinderboeken ligt echter vaak op de individuele subjectiviteit
van de hoofdpersonages binnen een grotendeels machteloos makend systeem. In New
World Orders in Contemporary Children’s
Literature staat daarover het volgende:
Teksten
voor kinderen botsen op hun grenzen door hun intrinsieke band met ontwikkelingsverhalen
[...]. Ze hebben de neiging om ervoor te zorgen dat alle ecologische literatuur
uiteindelijk op de mens gericht blijft, eerder dan dat ze op het leven tout
court gericht is of allianties aangaat met deep ecology [een stroming die ervan uitgaat dat de natuur een
zelfstandige intrinsieke waarde heeft, red].
Als
de focus op het opgroeien van de jongere een potentieel ecologisch engagement
in de weg staat, dan kan ecofeminisme die trend uitdagen. Sterker nog, die
tendens komt volgens mij steeds minder voor in hedendaagse kinder- en
adolescentenliteratuur. Neem bijvoorbeeld Suzanne Collins’ De hongerspelen: zowel in de
oorspronkelijke boeken als in de versies op het witte doek wordt Katniss’
strijd om haar eigen leven en dat van haar naasten te redden in een
post-apocalyptische context geplaatst, waarbij de omgeving radicaal vreemd is
gemaakt. Het kunstmatige strijdperk waarin de tributen het tegen elkaar opnemen
– een grote onoverdekte arena die zowel een gloeiend hete woestijn als een
bevroren vlakte kan zijn – staat symbool voor de grotere post-apocalyptische
planeet: het is een groteske weergave van ons veranderende klimaat. In de arena
worden ‘de rampen, de droogten, de stormen, de vuren’ die Panem ‘deden oprijzen
uit de assen’ van wat eens Noord-Amerika was, nog eens uitvoerig overgedaan als
vermaak voor het volk. Katniss ervaart de arena als een mengeling van
schroeiende hitte, bijtende kou, uitputtende droogte en zwermen horzelachtige
bloedzoekers die genetisch geprogrammeerd zijn om hun slachtoffers de dood in
te jagen. In een nog spectaculairder voorbeeld van antropogene manipulatie moet
ze vluchten van een opzettelijk aangestoken bosbrand, bedoeld om de
tributen in een aangewezen deel van de arena te drijven. Door het schaden van
het milieu in een spektakel te veranderen, bedreigen de organisatoren van de
hongerspelen de aarde – ze zetten die naar believen naar hun hand – en tegelijk
maken ze van de planeet zelf een dreiging. De jonge tributen verkeren in
dezelfde positie: zij moeten zichzelf bij een aanval verdedigen door te
moorden. De brute oorlog om grondstoffen die de vroege jaren onder de
heerschappij van het Capitool karakteriseerde, wordt zo nagespeeld op de
lichamen van Panems kindtributen.
In deze apocalyptische context
moet Katniss fysiek en psychologisch proberen te overleven. Terwijl haar
gevoelens voor haar vriend Peeta overschaduwd worden door de noodzaak om het
spel te spelen, en zo het publiek in het Capitool te manipuleren om hen beiden
in leven te houden, hebben Kattnis’ blijken van bekommernis een onmiskenbare
impact op de uitkomst van de spelen. Ze biedt zichzelf vrijwillig aan als
tribuut voor district 12 om haar zus in bescherming te nemen, ze decoreert het
lichaam van haar gesneuvelde tegenstander met bloemen als blijk van medeleven,
ze riskeert haar eigen leven om dat van Peeta te redden in de arena en ze laat
uiteindelijk zien dat liefde een tegengif kan zijn voor de wreedheid van de
organisatoren, door de uitdaging met de vergiftigde bessen aan te gaan. Doordat
Katniss handelt volgens de ‘vrouwelijke’ waarden van empathie en zorg binnen
een arena waar al die waarden radicaal verwijderd zijn, zijn ze ingebed
in het proces van volwassenwording. De subversieve aard van Katniss’
aandacht en zorg wordt duidelijk door de snelheid en de brutaliteit waarmee het
Capitool reageert. Uit hun herhaalde pogingen om Katniss’ geliefden te
bedreigen, blijkt in hoeverre de mannelijke kaders, die tot zover de
maatschappelijke ongelijkheden in Panem hebben gestut, gevoelig zijn voor
de ‘vrouwelijke’ waarden die Katniss aan de dag legt. Zorg staat hier gelijk
aan sociaal activisme. Katniss’ rol als spotgaai in de volgende twee boeken,
die op grote schaal tot een sociale revolutie leidt, wordt voorgesteld als een
natuurlijke uitloper van haar publieke bereidheid tot zorg. De hongerspelen
verhaalt zo over een ecofeministische evolutie van zorg, empathie en
medeleven tot activisme. Over de overtuiging dat we de kaders die (bio)sociale
ongelijkheden voortbrengen kunnen uitdagen, door opnieuw aandacht te geven aan
waarden die binnen de huidige sociale en politieke systemen onderschat worden.
Ecofeminisme
en jeugdliteratuur
De jonge westerse lezers van vandaag
groeien op in een maatschappij waarin klimaatverandering voortdurend in de
media is, waarin informatie zich sneller en wijder verspreidt dan ooit tevoren,
en waarin – veelbetekenend – de lange geschiedenis van de feministische strijd
en haar relatieve succes geaccepteerd en erkend is. Vooroordelen die gebaseerd
zijn op gender en seksualiteit, maatschappelijke rang, ras, religie enz.
woekeren ongetwijfeld verder, maar de huidige generatie jongeren is zich meer
dan ooit bewust van de wettelijke vrijheden en verantwoordelijkheden die ze van
haar feministische ‘grootmoeders’ geërfd heeft. Door jongeren als de activisten
van de toekomst te beschouwen kan een al te grote aandacht voor het eigen
individu afgeremd worden en kan er een opbouwend antwoord komen op de angst en
de apathie die de klimaatcrisis teweegbrengt. Jongvolwassenen in het bijzonder
staan aan de vooravond van sociale en politieke verantwoordelijkheid en zijn –
op zijn minst in theorie – in staat om materiële veranderingen in de
maatschappij te beïnvloeden.
Een ecofeministische lezing van
post-apocalyptische jeugdliteratuur kan onderzoeken hoe de hedendaagse
westerse verbeelding zich een duurzame zorgethiek voorstelt om de ‘crisis
van de hoop’ te bezweren, die volgens Amsler een gevolg is van de
klimaatverandering. Hoewel dit slechts een beknopt overzicht is van
het ecofeminisme en de toepassing daarvan op jeugdliteratuur, kan het een
kader bieden voor verder onderzoek. Voor de jonge lezers van vandaag kan
ecofeminisme de angst en desillusie verzachten die voortkomen uit de apocalyptische
krantenkoppen. Het kan oproepen tot een actief engagement voor
verandering, gebaseerd op de zorg voor zowel de mens als de planeet.
Noten
Zie ook het boek van Alice Curry, Environmental
Crisis in Young Adult Fiction: A Poetics of Earth voor een vollediger
studie van ecofeminisme en haar toepassing op jeugdliteratuur.
Bronnen
Abbruzzese, Teresa V. en Gerda R. Wekerle.
‘Gendered Spaces of Activism in Exurbia: Politicizing an Ethic of Care from the
Household to the Region.’ Frontiers: A Journal of Women
Studies, 2011, nr. 2.
Amsler, Sarah S. ‘Bringing Hope “To
Crisis”: Crisis Thinking, Ethical Action and Social Change.’ In: S. Skrimshire
(ed.). Future Ethics: Climate Change and Apocalyptic
Imagination. Continuum, 2010.
Bradford, Clare e.a. New
World Orders in Contemporary Children’s Literature: Utopian Transformations.
McMillan, 2008.
Collins, Suzanne. De hongerspelen. Van Goor,
2013.
Curry, Alice. Environmental Crisis in Young Adult
Fiction: A Poetics of Earth. Macmillan, 2013.
DeFalco, Amelia.
‘Moral Obligation, Disordered Care: The Ethics of Caregiving in Margaret
Atwood’s Moral Disorder.’ Contemporary Literature, 2011, nr. 2.
Estok, Simon C. ‘Theorising in a Space of Ambivalent Openness:
Ecocriticism and Ecophobia.’Interdisciplinary Studies in Literature and
Environment, 2009, nr. 2.
Garrard, Greg. Ecocriticism.
Routledge, 2004.
Gordon, Suzanne e.a. ‘Introduction.’ In S. Gordon
e.a. (eds.) Caregiving: Readings in Knowledge, Practice, Ethics, and
Politics. Pennsylvania Press, 1996.
Hillard, Tom J. ‘“Deep Into
That Darkness Peering”: An Essay on Gothic Nature’. Interdisciplinary
Studies in Literature and Environment, 2009, nr. 4.
Hodgson
Burnett, Frances. De geheime tuin. Christofoor, 1983.
Hulme,
Mike. ‘Four Meanings of Climate Change’. In S. Skrimshire (ed.) Future
Ethics: Climate Change and Apocalyptic Imagination. Continuum, 2010. <br
/> Stephens, John. ‘Impartiality and Attachment: Ethics and Ecopoeisis in
Children’s Narrative Texts.’International Research in Children’s
Literature, 2010, nr. 2.
Warren, Karen J. ‘The Power and the
Promise of Ecological Feminism’. In: K. J. Warren (ed.)Ecofeminism: Women,
Culture, Nature. Indiana University Press, 1997.
Alice Curry (Cambridge, 1983) studeerde aan Oxford University (VK) en
Macquarie University (Sydney). Haar proefschrift Environmental Crisis in
Young Adult Fiction: A Poetics of Earth verscheen in 2013 bij Palgrave
Macmillan in de reeks ‘Critical Approaches to Children’s Literature’. Curry is
co-redacteur van de Companion to International Children’s Literature, dat
in 2015 zal verschijnen bij Routledge. Ze is een Honorary Associate van de
Macquarie University en Children’s Literature Advisor bij de Commonwealth
Education Trust. Haar onderzoeksinteresses gaan uit naar postkoloniale
jeugdliteratuur, feminisme, topografie en het milieu.
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2014
deze pagina printen of opslaan