Voor de zestienjarige Oliver
is familie alles. Hij komt uit een warm nest met liefhebbende ouders, en zijn
neef Bendik is behalve zijn beste vriend ook een beetje zijn broer: Bendiks
vader is enkele jaren geleden om het leven gekomen in een auto-ongeluk, en
sindsdien fungeert Olivers vader als stand-in. Maar op een dag komt Oliver na
een belangrijke voetbalwedstrijd thuis en is zijn vader weg. Zomaar, opeens.
Zijn moeder doet eerst nog wat geheimzinnig, maar al snel wordt duidelijk dat
Olivers vader haar bedrogen heeft met verschillende van zijn studentes. In de
zomer die volgt, moeten Oliver, Bendik en alle andere betrokkenen de gevolgen
van die misstap onder ogen zien - een pijnlijk proces dat bij de jongens
heftige gevoelens en extreme reacties teweegbrengt.
Geconfronteerd
met een plotselinge dreiging doen mensen gewoonlijk twee dingen: fight or flight. Oliver kiest voor het tweede:
hij steekt zijn kop in het zand en weigert te geloven dat zijn leven gaat
veranderen. ‘Er is niks aan de hand’, houdt hij zichzelf koppig voor, kruipt in
zijn schulp en wacht af tot zijn ouders hun ‘geklooi’ weer opgelost hebben. Ook
zijn eigen ontluikende seksualiteit drukt hij liever weg - want anders zou hij
moeten toegeven dat hij op jongens valt.
Zijn neef Bendik is
iemand die eerder voor de confrontatie lijkt te gaan, maar als puntje bij
paaltje komt vlucht hij ook. ‘Drank maakt alles draaglijker’, beweert hij. En
daarvan heeft hij steeds meer nodig, nu hij voor de tweede keer een vader
dreigt te verliezen. Dat hij de dood van zijn eerste vader nog niet volledig
verwerkt heeft, blijkt onder andere uit de macabere anekdotes over bizarre
sterfgevallen die hij op de meest onverwachte momenten opdist.
Bendiks
toenemende alcoholmisbruik, de opflakkerende rouw om zijn vader, het overspel
van Olivers vader, Olivers homoseksualiteit, vriendschap, familiebanden - de
krap tweehonderd bladzijden die het boek telt zijn van een schrikwekkende
densiteit. Dat kan zwaar op de hand lijken, maar in werkelijkheid zijn de
thema’s op zo’n organische manier met elkaar verweven dat je nauwelijks merkt
wat je allemaal voor de kiezen krijgt. Edward van de Vendel bewijst nog maar eens
dat hij een meesterverteller is.
Dat blijkt ook uit de knappe
psychologische portrettering van de personages. Oliver en Bendik hebben maar
een half woord nodig om elkaar te begrijpen - grappig overigens hoe hun stoere,
jongenspraat (er wordt gekloot, gekut en gezeikt dat het een aard heeft)
afgewisseld wordt met poëtische beelden, zoals dat van de rust die een eenzame
eland uitstraalt. Maar door die diepe vriendschap snijdt af en toe ook een
steek van jaloezie, zoals wanneer Oliver terloops vaststelt dat Bendik veel
meer op zijn vader lijkt dan hijzelf. Naarmate het boek vordert, begint Oliver
steeds levendigere moordfantasieën te koesteren ten opzichte van zijn vader -
in die mate dat hij Bendik benijdt: ‘Een vader die dood is kan niemand meer pijn
doen.’ Bendik begrijpt hem, maar weigert hem te volgen - hij heeft zijn keuze
gemaakt, een keuze vóór Olivers vader, en die moet Oliver respecteren.
Uiteindelijk moet Oliver net als iedereen volwassen worden, en dus een
manier vinden om met zijn problemen om te gaan. In een ijselijke finale, waarin
hij zijn coming-out letterlijk als breekijzer gebruikt, neemt hij definitief
afstand van zijn vader, maar zorgt hij er tegelijkertijd voor dat Bendik de
zijne behoudt. Kippenvel gegarandeerd.
Oliver is een prequel op De
dagen van de bluegrassliefde en Ons
derde lichaam, die allebei een bekroning als beste young adultroman in de
wacht sleepten. Toch staat Oliver in
hoge mate los van die boeken en kan het dus ook prima op zichzelf gelezen
worden.
Amsterdam: Querido, 2015, 207 p. ISBN 9789045116136
deze pagina printen of opslaan