12+ - Zo
mooi anders: een gedichtenprentenboek is een van die aantrekkelijke
projecten, mooi uitgevoerd, met een tijdloos karakter en bedoeld voor een
publiek zonder leeftijd. Twintig Lemniscaat-illustratoren maakten een prent bij
een gedicht van zo’n uiteenlopende dichters als K. Schippers, Maria Vasalis,
Bart Moeyaert, W.B. Yeats, Annie M.G. Schmidt, Hagar Peeters… Kinderverzen en
nonsensrijmen staan tussen verstilde poëzie, melancholische gedichten en licht
uitdagende dichtvormen. Elk gedicht met beeld krijgt een dubbele bladzijde in
een groot prentenboekformaat.
Het eerste gedicht is
van Rutger Kopland, uit de vroege bundel Een
lege plek om te blijven (1975), Doesjka Bramlage maakte er een prent bij in
hoofdzakelijk bruintinten. De illustrator verrast hier echt met een zacht
melancholische, gelaagde prent. Een (jonge) vrouw in een stoel bij het raam
kijkt de avond in. Over haar silhouet heen liggen de omtrekken van een oude
vrouw, met een zachte contourlijn getekend. Ze zit lichtjes gebogen, de armen
rustend op de leuningen, de ouderdom spreekt uit haar houding. Gebogen door de
jaren en misschien ook door onuitgesproken hunker. Kopland haalt in eenvoudige
woorden immers veel stille emotie naar boven:
‘Ze wacht met oude
thee en oude handen,
ik hou van haar, maar zonder veel
dorst en heimwee. […]
[…] Ze
wacht en met de schemer komt de kat.
Hij duwt zijn koude
rug tegen haar handen,
niet om haar, maar om zijn vacht.’
Bramlage heeft die
gelaagdheid zeer overtuigend gevat. Verlies is ook waar Remco Camperts
‘Lamento’ over gaat, en over het vergeefs trachten vast te houden van wat
vergankelijk is. De klassieke prent van Peter Paul Rauwerda, met zachtjes
deinende herfstbladeren op het wateroppervlak correspondeert mooi met de langzame
herhaling waarop het gedicht gebaseerd is.
De tekenaars in dit
boek hebben over de hele lijn goed de sfeer van de gedichten in hun beelden
gevat. Zo weet bijvoorbeeld Linde Faas in haar prent bijzonder goed lichtheid
en verlangen te combineren, zoals ook Toon Tellegen dat doet in zijn gedicht.
En de stad die Paula Gerritsen schildert bij Joke van Leeuwens ‘Ik was veel
kleiner dan de stad’ is een chaotische stapeling van bouwsels de beide figuren
die elkaar voorthelpen overrompelt.
Hoewel je bij het
gedicht ‘Santekraam’ van de Zuid-Afrikaanse Ronelda S. Kamfer
(geïllustreerd door
Marije en Ronald Tolman) wel wat achtergrond nodig hebt om echt tot de tekst
door te dringen, zijn deze gedichten nooit
werkelijk weerbarstig. Maar ze hebben diepte en vooral de wat ervarener jonge lezers
zullen aan hun trekken komen in dit boek. Naast een aantal, zeg maar vrij
melancholische teksten, zorgen onder meer Annie M.G. Schmidt en Georgien Overwater
met ‘De sprookjesverteller’, Cees Buddingh’ en Dieter Schubert met ‘De
Blauwbilgorgel’, Jan de Cler en Sylvia van Ommen met ‘De ridder’ voor lichte,
vrolijke toetsen. Soms ligt de prent een beetje te veel in de lijn van de
verwachting (Dieter Schubert bij Buddingh’ of Sandra Klaasen bij Yeats), soms sluit
ze zonder veel meer aan bij de anekdotiek van de tekst (Annette Fienig bij
‘Prikkebeen’ van Willem Wilmink).
Niettemin mag dit boek er zijn. De kwaliteit en de
variatie maken dat inderdaad een groot publiek van liefhebbers aangesproken kan
worden.
Rotterdam: Lemniscaat,
2014, [44] p. : ill. ISBN 9789047700142
deze pagina printen of opslaan