We kennen Do Van Ranst vooral als schrijver van
probleemboeken voor jongeren. Niet de meest voor de hand liggende auteur voor
een sprookjesbewerking, dus. Toch is het geen heel gekke keus. De
desbetreffende parabel, geschreven door Maurice Maeterlinck (1862-1949),
verscheen oorspronkelijk als toneelstuk en Van Ranst is ook actief op het
gebied van theater. Hoewel zijn versie van De blauwe vogel
in romanvorm is geschreven, blijft de stijl dicht bij het origineel: veel
dialoog en korte, actieve zinnen.
De blauwe vogel
vertelt het verhaal van twee arme houthakkerskinderen, Tyltyl en
Mytyl. Ze benijden hun welgestelde buren en zijn ervan overtuigd dat rijkdom de
enige vorm van geluk is. Aan het einde van het verhaal komen ze tot inkeer en
beseffen ze dat juist het delen van je bezit geluk oplevert.
Tyltyl en Mytyl bereiken deze conclusie via een droomachtig avontuur. Dat
begint met de plotse verschijning van een fee, Bérylune. Zij nodigt de kinderen
uit om haar te vergezellen bij haar zoektocht naar een zeldzame blauwe vogel,
die haar zieke dochter zal genezen. Het trio wordt begeleid door een bonte
stoet, bestaande uit pratende huisdieren (Hond, Poes), tot leven gewekte
substanties (Water, Vuur) en drink- en etenswaren (Brood, Suiker, Melk).<br
/>Op hun reis ontmoeten Tyltyl en Mytyl onder meer hun overleden grootouders
en hun nog ongeboren broertje. Ook bezoeken ze een copieus banket en betreden
ze het Paleis van de Nacht. In een van de kamers ontdekken de kinderen de
blauwe vogels, maar ze krijgen het aan de stok met gepersonifieerde bomen en
slagen er niet in een levende vogel mee naar huis te nemen. De volgende dag
klopt hun buurvrouw aan, mevrouw Beringot. Tyltyl en Mytyl herkennen de fee in
haar. Mevrouw Beringot heeft ook een zieke dochter en die zou graag Tyltyls
duif hebben. Als hij na enige aarzeling besluit zijn huisdier weg te geven,
ziet hij tot zijn verbazing dat de vogel blauw geworden is.
Van
Ranst heeft Maeterlincks tekst in de eerste plaats gemoderniseerd. Zo zijn
‘grootvader’ en ‘grootmoeder’ veranderd in ‘opa’ en ‘oma’, en hebben de
feestgangers op het banket nieuwe namen gekregen. ‘Mevrouw Eetaltijd en meneer Drinktteveel’
klinken een stuk vlotter dan ‘het
Geluk-te-drinken-als-men-geen-dorst-meer-heeft en het
Geluk-te-eten-als-men-geen-honger-meer-heeft’. Van Ransts hanteert bovendien
een levendige en gevarieerde taal. Bérylune is niet enkel kwaad; ze ‘knarst’ en
‘piept’, ze prikt de kinderen met een stok, ze heeft priemende ogen en een
knallende stem. Verder heeft hij wat gesleuteld aan de volgorde. De originele
aktes zijn opgesplitst in hoofdstukken, die vaak in cliffhangers
eindigen.
Toch zijn er bij de bewerking ook een aantal dingen
verloren gegaan. Het gebekvecht van Hond en Poes is nadrukkelijk aanwezig, maar
hun karakters komen minder goed uit de verf. Poes is nog steeds slinks en
schijnheilig, maar haar plan om de kinderen te dwarsbomen — te vermoorden,
zelfs — blijft op de achtergrond. Hond, wiens karakteristieke idolatrie en
uitbundigheid zo prachtig naar voren komt in het originele toneelstuk, is
gereduceerd tot een wat dommige grapjas. De karakters van de tot leven gewekte
dingen zijn helemaal afgevlakt. In het origineel heeft bijvoorbeeld het Brood
een heel eigen persoonlijkheid (het is een twijfelachtige angsthaas) en dat is
in deze versie totaal niet duidelijk. Ook de strijd van de Dieren en Dingen om
menswaardig behandeld te worden, blijft achterwege. In Maeterlincks toneelstuk
wordt dit verlangen prachtig gesymboliseerd als de personages zich verkleden in
het paleis van de fee, maar deze scène is in zijn geheel geschrapt. Dat Van
Ranst langdradige scènes heeft ingekort, zoals de discussie tussen de bomen, ligt
voor de hand. Maar zijn bomendebat is ook aanzienlijk milder van toon. Hij
heeft de opsomming van de verschillende manieren van kindermoord achterwege
gelaten, waarschijnlijk om het verhaal toe te spitsen op een jonge doelgroep.
Jammer genoeg verliest het stuk zo wel zijn vileine randje.
De
duistere ondertoon wordt wel benadrukt in de illustraties. Carll Cneut gebruikt
veel donkere kleuren, overwegend blauwtinten, en zeker in dit verhaal is dat
een leuke uitwerking van de thematiek. Het gebruik van contrasterend geel
symboliseert meestal warmte, zo is het huis van de grootouders een baken van
licht tegenover de donkere silhouetten van de kinderen. Sommige van Cneuts
figuren zijn onheilspellend: we zien veel schimmen, schedels en sluiers. Andere
personages zijn juist heel liefelijk afgebeeld: Suiker is een grote uit toffees
opgebouwde gestalte die vaak een beschermende arm om de kinderen slaat en Vuur
is een schattig vlammetje op pootjes. Ook heeft Cneut gezorgd voor een running
gag in de vorm van personages die geen deel uitmaken van de geschreven tekst.
Doorheen het verhaal zijn steeds drie wandelende theekopjes zichtbaar. Dit
soort grappige visuele toevoegingen voorkomen dat de prenten al te grimmig
worden.
De blauwe vogel is een aardige hertaling,
die de humor en vaart van het origineel behoudt en tegelijk moderniseert. Het
geschaaf aan de thematische onderlaag is wel een minpunt. Maar de nog steeds
actuele moraal komt ook in deze bewerking duidelijk naar voren: door iets van
jezelf weg te geven, breng je een ander geluk.
Wielsbeke:
De Eenhoorn, De blauwe vogel, 2011, 90 p., ill. € ISBN 9789058387332. Vert.
van: L'oiseau bleu
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2011
deze pagina printen of opslaan