Over de
diepten van de kinderziel
Met drie Zilveren Griffels (De
vloek van Cornelia, Mijn zusje is een monster en
Stekels) en een Gouden Uil Jeugdliteratuur voor Toen Faas niet thuiskwam wordt
Martha Heesen door critici tot een van de beste jeugdauteurs van ons taalgebied
gerekend. Eenzelvige, tobberige protagonisten, diepgaande psychologische
portrettering en een impliciete benadering van de thematiek maken onmiskenbaar
deel uit van haar poëtica. En dankzij haar nieuwste roman Bajaar kan ook ‘vernieuwing’ worden
toegevoegd aan voorgaand lijstje.
Julia,
de dertienjarige hoofdpersoon uit Bajaar,
leeft niet het leven dat ze zou willen. Samen met grootmoeder Momo en haar vijf
jongere zusjes woont ze op het Brabantse platteland, ver buiten het dorp, dat hen als buitenstaanders
bestempelt. Voornamelijk Momo en Julia vormen het hart van deze besloten
enclave. Ze blijven ongewild hangen in het verleden, letterlijk en figuurlijk,
vullen hun dagen met wachten, al blijft voorlopig nog in het ongewisse waarop
precies. In gebalde zinnen, ogenschijnlijk eenvoudig, maar strak gecomponeerd
en met meerdere betekenislagen, ontvouwt Heesen slechts sporadisch de ware
toedracht van de feiten. Heesen vat de gezinssituatie zelf mooi samen met
volgende paradox: ‘Niet dat we praten. Het is eerder zwijgen, maar dan weten we
waarover.’ In zwijgen blijkt grootmoeder Momo overigens bijzonder sterk.
Slechts uit schijnbaar terloopse opmerkingen over de uitzonderlijke familiale
situatie kan de aandachtige lezer snippers informatie destilleren. De auteur
toont daarmee overtuigend dat de familie over de pijnlijke gebeurtenissen
uit het verleden eenvoudigweg niet kán praten. Omdat ze te pijnlijk zijn,
bijvoorbeeld, omdat ze herinneringen oproepen aan een in het kraambed overleden
moeder, of een sinds de Tweede Wereldoorlog vermiste vader. Zoveel gemis valt
vanzelfsprekend niet buiten te sluiten; het meandert door de hele roman heen.
Een oorlogsboek is Bajaar niet geworden. De Tweede
Wereldoorlog, en dan vooral de naweeën ervan, worden niet expliciet
gethematiseerd, maar via een rijkgeschakeerd netwerk aan herinneringen en
beelden uit het dagelijkse leven opgeroepen.
Net als in eerder werk zijn Heesens personages
einzelgängers die zich (on)bewust afzetten tegen de gangbare (maatschappelijke)
normen en waarden. Als oudste neemt Julia de zorg voor haar vijf jongere zusjes
op zich, en hecht ze zich erg aan het haast mythische paard Bajaar. Hoewel ze
eigenlijk nog een kind is, bepalen Julia’s vroegere ervaringen haar nuchtere
kijk op de haar omringende wereld. Martha Heesen peilt feilloos de diepten van
de kinderziel, en vindt daar allesbehalve een romantisch kind- en wereldbeeld.
Wél overtuigt ze met een authentiek portret en psychologische diepgang.
Grootmoeder Momo kan niet echt uiting geven aan het verlies, al heeft ze haar
gezicht wel ‘voorgoed omgeruild’. Momo lijkt altijd chagrijnig, maar wordt
eigenlijk verteerd door zorgen en heeft de hoop op de terugkeer van haar
zoon stilaan opgegeven. De familie krijgt nog wel bericht van de dienst
‘afdeling opsporing vermiste personen’, maar Momo’s eenzame tochten naar de
stad brengen weinig soelaas.
De
link met de robuuste oma Mei uit Benny Lindelaufs Negen open armen en De hemel van Heivisj is dan ook nooit veraf, al
overtuigt Momo wel in haar uniciteit. Heesens verhaal heeft overigens wel meer
gemeen met Lindelaufs bekroonde boeken, zoals de goed uitgewerkte historische
setting, de glansrol van een paard, de authentieke benadering van de rijke
verhaalstof en de sterke sfeerschepping. De gevoelige, wat eenzelvige jongetjes
uit Heesens eerder werk worden dan wel vervangen door een sterke adolescente,
maar de auteur knoopt met Bajaar wel opnieuw aan bij eerdere
thema’s, zoals de sterke band tussen grootouders en kleinkinderen of de liefde
voor natuur (en paarden in het bijzonder, zoals in Sterre en Joe). De
sterke introductie van het mythisch aandoende paard Bajaar wordt toch
volkomen geloofwaardig en aannemelijk in het verhaal geïntegreerd. Bajaar
verschijnt en verdwijnt steeds weer onverwacht, maar vormt op zijn manier toch
een verbindende factor tussen de gezinsleden. De verwijzing naar het ros
Beiaard blijkt dan ook goedgekozen, zij het wat expliciet verwoord. Immers,
precies de impliciete typering van de personages schraagt mede de sterke
zeggingskracht van dit verhaal, en bij benadering van Heesens werk. Die
lijn wordt overigens overtuigend doorgetrokken in de korte, maar levendige
dialogen, die even veerkrachtig blijken als Julia zelf.
Veel meer gebeurt er overigens niet in Bajaar. De familie wacht op de
terugkeer van de vaderfiguur, en worstelt zich ondertussen zo goed mogelijk
door de dagelijkse beslommeringen. Heesen beschrijft niet, maar toont, beeldt
uit, roept beelden op. Ook in de kleinste, schijnbaar onbeduidende handeling
ligt voor haar een groot potentieel aan verhaalstof. Het vraagt vanzelfsprekend
een auteur met metier om die beelden aan de oppervlakte te brengen. Heesen
slaagt met verve, en verpakt haar verhaalstof in rijke, vaak zintuiglijk
gekleurde beschrijvingen, die de ware kracht van Bajaar vormen. De historische setting
komt daarbij echt tot leven, ook op het niveau van de taal: de dialogen worden
doorspekt met Brabants dialect, wat het verhaal een authentieke allure
verleent. Heesen biedt tevens een krachtige ode aan de (scheppende) kracht
van verhalen, verteld aan de schaars verlichte keukentafel, of in de donkere
paardenstal, verstopt onder de dekens. Julia brengt de geromantiseerde
levensgeschiedenis van grootmoeder Momo tot leven; ze verzint en herschikt,
schrapt en vult aan, tot Momo’s (fictieve?) biografie als het ware woord
aanvoelt. Net als grootmoeder Momo bezit haar kleindochter immers de gave van
het woord. Heesen biedt zo een interessante inkijk in Julia’s literaire bildung
en toont overtuigend hoe haar verhalen evolueren van schuchtere vertellingen
tot beklijvende portretten, zowel inhoudelijk als stilistisch.
Bajaar vormt duidelijk een omwenteling in Heesens oeuvre. Weg zijn ze, de
ontwapenend tobberige jongetjes met hun fascinerende kijk op het bestaan.
Heesen ruilt ze in voor gedegen uitgewerkte psychologische portretten van een
meisje op de rand van de adolescenten en haar eigenzinnige, wereldwijze
grootmoeder. Hoewel haar karakteristieke stijl onmiskenbaar aanwezig is,
durft de auteur vernieuwen, zijpaden betreden. De duidelijker geprononceerde
maatschappelijk-historische context overtuigt door de impliciete benadering,
waarbij schijnbaar toevallige gebeurtenissen en beschrijvingen de historische
realiteit feilloos oproepen. Het resulteert in een rijkgeschakeerde roman die
moeiteloos leeftijds- en genre-indicaties overstijgt en overtuigt als een
strak vormgegeven familiekroniek, een authentiek historisch verhaal en een
fascinerende coming-of-age, gelardeerd met een knap vormgegeven literaire
bildung.
Amsterdam : Querido,
2011, 124 p. ISBN 9789045112282
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2011
deze pagina printen of opslaan