Peuters en kleuters

Yukiko Kato, Komako Sakai (ill.): De grote groene wei

door An-Sofie Bessemans

4+ - Ongewoon fris. Dat is de eerste indruk die de illustraties wekken in De grote groene wei, het recentste boek van Komako Sakai dat in het Nederlands verschijnt. De laatste jaren trad de prentenboekenmaakster vooral in de kijker met veeleer melancholische, mysterieuze boeken als Doosje (2011) en Als iedereen slaapt (2013). In de illustraties in De grote groene wei overheersen de kleuren blauw en groen, en de prenten roepen veeleer de ontspannen sfeer op van de slotprent van Kom bij mij (2010), het kartonboekje van Komako Sakai en Nakawaki Hatsue. Ook inhoudelijk lijkt De grote groene wei, ditmaal in tandem met Yukiko Kato, te verwijzen naar Kom bij mij. In dat laatste verhaal gaat een peuter op verkenning en probeert hij dieren te vangen: ‘Kom bij mij!’, maar de vlinder, de duif, de kat... waarop het kind het heeft gemunt, ontsnappen. Uiteindelijk wordt hij zelf opgetild en op papa’s schouders gezet, onder het motto: ‘We gaan samen op stap’. Van die situaties vinden we echo’s in De grote groene wei, al biedt dit boek een (omvang)rijker, spannender en gelaagder verhaal, met een kind dat bewust is van zijn omgeving en dat er ook gevoelig voor is.
Een klein meisje is met haar ouders en broer bij de rivier. Haar moeder haalt op de oever een tas met spullen leeg, terwijl vader pootjebaadt en broer stenen in de rivier legt. De vader roept zijn dochtertje bij zich, maar een vlinder trekt haar aandacht: ‘Hij rust uit op een steen. / Zijn vleugels zijn prachtig… / Ik wil er even aan voelen, heel voorzichtig. / Maar de vlinder vliegt weg.’ Het meisje twijfelt niet en laat de anderen in de steek. Het insect lokt het kind het gras in. Vertaalster Siska Goeminne kiest voor ‘de grote groene wei’, waar de Engelse vertaling van ‘the meadow’ spreekt en de Franse van ‘l’herbe’. Die ‘wei’ wringt voor mij een beetje. Vanuit de Vlaamse context denk je toch vooral aan afgebakend en omzoomd lapje grond waarop koeien grazen, niet aan de vrije, dichtbegroeide natuur met stengels zo hoog dat de wind er in tekeer kan gaan, en waar zelfs volwassenen zich met moeite een weg door kunnen banen. Hoe dan ook, de vlinder lokt het meisje het gras in en daar wordt ze overrompeld: ‘Het gras grijpt mijn schoenen vast. Ik val bijna.’ Die ervaring, het opgaan in de natuur, staat centraal in dit boek, los van het brave kader waarin auteur en illustrator die hebben ingebed. Want natuurlijk komt het meisje uiteindelijk bij haar moeder terug. Volgens de achterflap is dit dan ook een verhaal ‘over een nieuwsgierig meisje dat verdwaalt en teruggevonden wordt’.
De tekst en de illustraties leggen de nadruk echter sterk op het moment dat het meisje alleen is met en in de natuur. Al op de eerste pagina is het zonneklaar dat de natuur tot haar spreekt: ‘De rivier fluistert een lied’. En misschien nog belangrijker is het vervolg: ‘alleen ik kan het horen’. De ontvankelijkheid van het kind voor de geluiden, de geuren en de aanrakingen van de natuur blijkt zowel uit de tekst als uit de prenten. ‘Het ruikt hier lekker fris, / als tandpasta’ – een wat rare vergelijking, die suggereert dat de geuren van de natuur nieuw zijn voor het meisje. Zich steeds verder wagend van de menselijke idylle – de picknick van haar gezin op de oever – raakt ze in de ban en geniet ze op haar eigen manier van de natuur, die haar zintuigen prikkelt: ‘Dunne, dikke, lange, ronde blaadjes. / Ze kriebelen mijn voeten. Plots waait de wind / en het gras ruist en de blaadjes ritselen.’ Ook de uiterst sfeervolle illustraties beelden treffend uit hoe het landschap het meisje opslorpt: Sakai maakt haar hoofdpersonage tot niet meer dan een hoofd met een zonnehoedje erop in een schijnbaar eindeloze wildernis van tinten groen, met hier en daar wat geel, wit en violet – de oranje vlinder verdwijnt al uit het zicht.
Op de volgende spread zet de illustratrice perspectief in om de desoriëntatie van het meisje duidelijk te maken: het groen torent boven haar uit, de onderdompeling in de vreemde omgeving is compleet. De tekst scherpt nu een gevoel van dreiging aan: ‘De wei is overal om mij heen. / De blaadjes zijn weer stil, / ze kijken naar mij. / De vlinder zie ik niet meer’. Het meisje kijkt met andere woorden niet meer naar haar omgeving, ze heeft het gevoel dat de natuur háár bekijkt. Een spread later komt plots een sprinkhaan op haar arm zitten, maar voor het meisje het goed en wel beseft, is die alweer weg – opnieuw is ze alleen. Als er dan ook nog eens een grassprietje tegen haar wang slaat, wil ze huilen. Ze sluit haar ogen voor de duur van één prent. Wat we dan zien, is een soort modderstroom, of aarde, donkere borstelstreken in elk geval, met hier en daar wat groen. ‘Waar ben ik?’, vraagt het meisje zich af.
Deze vraag en deze wisselwerking tussen tekst en beeld geeft te denken over de betekenis van de natuur en de plaats van de mens erin. Want op welke plek bevindt het meisje zich? – de natuur lijkt me in deze samenwerking tussen Kato en Sakai erg ambigue. Aan de ene kant is ze een plek voor vertier, aan de andere kant wekt ze onrust. In dit boek is ze net zo overweldigend en prikkelend als vluchtig en moeilijk te doorgronden. Een tel nadat het meisje deze bevreemdende ervaring doormaakt, is daar (helaas al) de beschermende volwassene. Het is een stramien dat Sakai in Kom bij mij ook gebruikte: het kind wil de natuur vatten, een volwassene komt tussen. De slotprent toont de moeder, die het kind ongetwijfeld terug naar de rest van de familie op de oever leidt.
De gezichten – die je vaak alleen maar in zijaanzicht te zien krijgt – hebben te vage trekken om van Aziatische personages te kunnen spreken (net als in ander werk van Sakai lijkt vooral het universele van de emotie door te wegen) en het landschap van Sakai heeft niets dat je met Japan associeert. Dit boek is nochtans het eerste deel van de serie ‘Being in the world’, een collectie boeken over de natuur uit Japan. Jammer dat waar in de Engelse en de Franse vertaling het meisje nog Yu-chan heet, de Nederlandstalige lezer daar onnodig de naam Luka voor in de plaats krijgt. De vertaling van Siska Goeminne is een weinig overtuigende mix van kindertaal, observaties van buitenaf (hoewel de tekst volledig vanuit het perspectief van het kind is geschreven) en vertalersvondsten.
Allicht wou de vertaalster met dat laatste het verlies compenseren van de onomatopeeën die je in de Engelse versie wel leest. De geluiden van onder meer de rivier (Eng.: ‘Susurrus, susurrus’) en de wind (Eng.: ‘Swish, swish’) hadden wat mij betreft sterker uit de verf mogen komen.


Yukiko Kato, Komako Sakai (ill.), De grote groene wei, De Eenhoorn Wielsbeke, 2014, 24 p., ill. € 14,5. ISBN 9789058389305. Vert. van: Kusahara door Siska Goeminne

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswelp 2014

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri