10+
- Hoe uitnodigend de titel ook is, de omslagillustratie is dat allerminst. De doffe kleuren, het sombere gezicht en de gedrongen houding van het zittende meisje stoten eerder af dan dat ze je ertoe bewegen om de bundel te openen. Ook binnenin scheppen de vertekende gezichten vooral afstand. En dat is jammer voor een genre als kinderpoëzie, dat extra prikkels goed kan gebruiken.
De debuutbundel van Evy Van Eynde wordt voorgesteld als een deel van een tweeluik waartoe ook een theatervoorstelling hoort. Op de achterkant wordt haar poëzie ‘een lyrisch schuiloord’ genoemd. Deze kijk op poëzie en hoe die werkt, wordt nog eens geëxpliciteerd in het motto: ‘Altijd op zoek / naar een schuilplaats / die rond mijn gedachten past’. Niet toevallig is het kinderspel, en preciezer: verstoppertje spelen, een leidmotief.
Op het eerste gezicht bieden de titels een amalgaam van heel verschillende thema’s: ‘Snotneuzenland’, ‘Lappenpop’, ‘Alice’, ‘Vliegen’, ‘Lolita’, ‘Punthoofd’, ‘Ridder Koen’. Pas als je de gedichten leest, kun je er een — zij het grillige — rode draad in vinden, die loopt langs onbestemde verlangens en emoties van angst, frustratie en woede, tot die woelige gedachten tot een zekere rust komen in de geborgenheid van het gezin met ‘twee sterke armen’, ‘licht op de gang’ en ‘troost’, waarin het kind ‘de kleine prins’ is.
Dat de dichteres op zoek is, blijkt niet enkel uit de thematiek van de bundel, maar ook uit de vorm. Hoewel sommige regels je echt doen stilstaan en dieper graven, zijn de gedichten als geheel nog te weinig geslepen. In het titelgedicht bijvoorbeeld roepen de ellipsen weliswaar gevoelens op, maar wordt de lectuur verstoord door gezochte rijmen. In verdere gedichten is dat nog meer het geval, bijvoorbeeld in ‘Martientje’, dat op een originele manier racisme benadert, maar verdrinkt in geforceerde rijmen en een gezochte vermenging van registers: ‘En Martientje’s [sic] genot was nooit groter / dan toen zij in gedachten / zijn ridicule grijns / met pateekes versmachtte’. Andere gedichten als ‘Lappenpop’ of ‘Meneer Peeters’ zijn zo overladen met klankspel en beeldspraak dat ze op een doorgedreven toepassing van een poëziecursus lijken. Een strakkere vorm, meer gefocust op de essentie, zou de gedichten veel krachtiger maken. Neem de slotstrofen van ‘Zoenen’: ‘Ik zal ze golvend pruilen / mijn ogen zachtjes sluiten / En alles wat daarbuiten / gebeurt dan eigenlijk niet’. De laatste drie regels roepen een hele wereld van gevoelens op, de eerste echter is een al te gezocht beeld.
Het leven van een kind is geen kinderspel: daar raak je van doordrongen als je deze bundel leest, een bundel die zich overigens zowel tot het kind als tot de ouders lijkt te richten, met als ultieme boodschap dat er toch troost mogelijk is, al kunnen de slotgedichten evengoed over de dood als over het leven gaan.
Evy Van Eynde, Wanneer kom je buiten spelen?, Boekenplan [S.l.], 2013, 40 p., ill. € 0. ISBN 9789086663101. Distributie: Boekenplan
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswelp 2013
deze pagina printen of opslaan