8+ - ‘Op een dag vroeg de lezer aan de schrijver: wat is je geheim,
schrijver?’ Zo zou een verhaal van Tellegen kunnen beginnen. Het is in elk
geval een vraag die zich aan me opdrong terwijl ik dit boek las en nog maar
eens genoot en bleef genieten van de verhalen over de eekhoorn, de mier en al
die andere dieren uit Tellegens wonderlijke dierenuniversum. Ik geef toe dat ik
bij de eerste verhalen even het idee had: dit is te vertrouwd, meer van
hetzelfde. Maar dat idee smolt als sneeuw voor de zon en toen ik eenmaal mee
kon zwieren met de olifant aan de lamp bij de eekhoorn, was ik weer helemaal
verkocht en werd elk verhaal een nieuw cadeautje dat je nieuwsgierig opent en
dat telkens weer voor een verrassing zorgt.
Blijft de vraag: wat is zijn geheim? Wie vertrouwd is met
de verhalen van Toon Tellegen, weet dat die nooit een antwoord bieden op de
vragen, wel cirkelen ze om dat antwoord heen, besnuffelen ze het, raken ze het
heel even aan of lichten ze het deksel een klein beetje op. Verder is het aan
de aandachtige lezer.
Geen van de dieren in
Tellegens verhalen heeft een naam en dat is niet zomaar. Ook al heeft elk dier
een eigen persoonlijkheid, daar gaat het in wezen niet om. Wel belangrijk is
wat ze zeggen, denken of voelen. Een eerste reden waarom Tellegens verhalen
lezers blijven aanspreken, is omdat ze zo diepmenselijk zijn. Ze gaan over heel
herkenbare menselijke neigingen, gedachten, zorgen, gevoelens en vooral
verlangens. Precies door die te projecteren in dieren, slaagt Tellegen erin om
je als lezer de nodige afstand te geven om even stil te staan en je te
verwonderen, na te denken of weg te dromen.
Tellegen doet je ook beseffen hoe complex, duister of
absurd onze verlangens vaak zijn. Het aardvarken verstopt zich omdat hij zo
graag wil dat iemand hem eens zou zoeken. Tot zijn verbazing is er zo iemand,
alleen komt hij niet te weten wie. Hij doet ook geen moeite om dat te
achterhalen. Weten dat er iemand is die hem zoekt en weet wie hij is, volstaat.
Hij maakt zich zo klein mogelijk, ‘zodat zelfs iemand die hem al dagenlang
zocht en heel dichtbij was, hem niet zou kunnen vinden, en viel tevreden in
slaap’. Het einde is typisch Tellegen: het gaat niet om het vinden, maar om het
zoeken. De vlinder in een ander verhaal is er het hart van in dat hij niet weet
wat zijn diepste wens is, vooral omdat hij wel weet dat hij heel gelukkig zou
zijn als die in vervulling zou gaan. Uiteindelijk bedenkt hij dat zijn wens
misschien wel altijd geheim moet blijven, ook voor hemzelf. Waarom, dat weet
hij niet. En met die gedachte valt ook hij in slaap. Als de zwaluw in een
volgend verhaal een feest geeft, leren alle dieren vliegen om erbij te kunnen
zijn, ook al gaat dat niet zonder slag of stoot. Het verhaal gaat in wezen over
de oude menselijke droom om te kunnen vliegen, maar evenzeer gaat het om het
verlangen naar veiligheid en het vertrouwde. Als de walvis na een lange duikvlucht
in zee landt, verzucht hij ‘Hè hè. Ik ben blij dat ik weer thuis ben.’
Wat de dieren ook zo vertrouwd maakt, is dat ze allemaal
hun kleine kantjes hebben. De beer wil graag gasten uitnodigen, maar het komt
er maar niet van omdat hij telkens weer de taart die hij bakt, zelf opeet. Ook
de mol en de aardworm willen een feest geven en bakken taarten, ‘van zwarte
modder en boomwortels’. Maar uiteindelijk vinden ze het toch maar
gezelliger onder hun tweetjes, dan hoeven ze hun taarten niet te delen. De
neushoorn en het nijlpaard zijn ontzettend boos op elkaar. Waarom, dat weten ze
niet en ze herinneren zich evenmin waarom ze ruzie hebben, maar boos op elkaar
zullen en moeten ze zijn. Tussendoor laat de neushoorn nog vallen dat hij les
volgt in onverschilligheid, die dag zal het gaan over ‘alles goedvinden’.
Daardoor wordt de hele ruzie nog onzinniger. De leeuw is dan weer ontevreden:
hij vindt zichzelf er fantastisch uitzien, maar zijn gebrul vindt hij maar
niets. Uiteindelijk gaat ook dit verhaal over een onzinnige wens. Misschien nog
het zieligst is de duizendpoot. Zijn identiteitscrisis is fundamenteel: elke
keer als hij zijn poten telt, komt hij tot een ander resultaat. Hij is dus
telkens iemand anders.
Zonder twijfel
fascineren Tellegens verhalen ook omdat ze je doen stilstaan bij wat wezenlijk
is in het leven. Dat doen ze nooit nadrukkelijk, laat staan opdringerig. Ze
nodigen je integendeel uit om na te denken, te filosoferen, je te verbazen.
Wanneer de dromedaris en de kameel elkaar ontmoeten, leidt dat tot een diep
gesprek over verschillend zijn en toch op elkaar lijken. Aan de struisvogel
stellen de andere dieren de vraag waarom hij zijn hoofd eigenlijk in de grond
steekt. Omdat ook hij geen antwoord kan geven, proberen ze het allemaal zelf,
met een feestelijke afloop, want zo steken ze ongewild hun hoofd binnen bij de
mol en de aardworm, die net een feestje gaven. De mier ziet dan weer letterlijk
zijn gedachten voor zich: zijn verstand krijgt een lichaam met pootjes en al en
opent het ene schuifje na het andere om er gedachten uit te halen. Maar zelfs
met een ladder is er een gedachte waar hij niet bij kan, ‘mijn verstand kan er
niet bij.’ Hier kan de lezer extra genieten als hij de woordspeling herkent.
Ook in andere verhalen toont Tellegen zich een taalvirtuoos die vastgeroeste
uitdrukkingen als ‘je kop in het zand steken’ of ‘uit je humeur zijn’ nieuw
leven inblaast. Dat doet hij ook met woorden, waarbij hij de lezer dwingt stil
te staan, woorden als ‘uiteenlopend’, ‘verplichtingen’, ‘grotendeels’ of
‘mysterie’. Zelfs een doodgewoon woord als ‘morgen’ is voor de eendagsvlieg
bijzonder. Hij denkt dat het een soort dans is. Daardoor kan hij de uitnodiging
van de eekhoorn niet aannemen, hij kan immers niet morgen.
Ondanks alle zorgen, vragen of gepieker van de dieren,
geven de verhalen de lezer meestal een gelukzalig gevoel. Dat komt onder meer
omdat, wat er ook gebeurt, de dieren er rustig en beleefd bij blijven. Het
verhaal dat dit het treffendst illustreert is ‘De olifant’. In dit verhaal
kruipt hij niet enkel meer in bomen, maar slingert hij ook aan de lamp van de
eekhoorn. Natuurlijk valt hij en in zijn val vernielt hij de hele inboedel.
Beduusd vraagt hij de eekhoorn of die hem nu niet onaardig vindt, waarop de eekhoorn
hem vraagt waarom. De olifant begrijpt echt niet waarom de eekhoorn niet iets
heel onaardigs tegen hem zegt. Typisch Tellegen is dat de eekhoorn repliceert
dat hij dat evenmin begrijpt, waarna ze samen thee drinken. Als de olifant boos
weggaat en buiten ook nog eens uit een beuk valt, denkt de eekhoorn: ‘daar gaat
mijn vriend’, waarop het verhaal sluit met ‘Want de olifant was zijn vriend en
hij wilde niets anders denken, wat er ook gebeurde.’ Bij zo’n verhaal krijg je
het warm, omdat je plots zo helder ziet wat echte vriendschap is, met alle
gestuntel en brokstukken die te lijmen vallen.
Feest, mét taart, het is een leidmotief in Tellegens
verhalen. Feesten staan symbool voor gezelligheid en vriendschap. De dieren
nodigen elkaar graag uit en altijd gaan ze op de uitnodiging in,
vanzelfsprekend, al kost het hen moeite of moeten ze dingen doen die ze
eigenlijk liever zouden laten. Maar een uitnodiging voor een feest sla je niet
af en hoeveel moeite het ook kost, achteraf vallen de genodigden én de gastheer
of -vrouw altijd moe maar voldaan in slaap. Als er al een boodschap steekt in
de dierenverhalen van Tellegen, dan is het deze wel: wil je echt gelukkig zijn,
ga dan bij elkaar op bezoek.
Sylvia Weve illustreert
Tellegens dierenverhalen voor het eerste en het resultaat is fascinerend. Ze
plaatst de verhalen in kaders, waarrond ze haar illustraties opbouwt. Daarbij
varieert ze voortdurend haar composities en perspectieven, wat de prenten een
enorme dynamiek geeft. Die vergroot ze dan nog eens met vaartlijnen en
gedachteballonnen. Een sterk staaltje van de zwier die Weve hierdoor in haar
illustraties brengt, biedt de prent met de olifant die aan de lamp slingert.
Vanuit vogelperspectief zie je tegelijk de chaos die zal volgen. In een
gedachteballon rechts onder aan het verhaalkader staat een hartje met een pijl.
De combinatie vat de essentie van het verhaal.
Opmerkelijk is ook Weve’s kleurgebruik. Ze koos voor
gedempte kleuren, vooral lichtgroene, bruine, roze en paarse tinten, die de
gezelligheid en de beheerste emoties mooi vatten. Tegelijk zijn veel
illustraties bijzonder grappig, zoals die bij het verhaal over de struisvogel
met alle dieren die hun hoofd onder de grond steken. Die beelden nodigen extra
uit om niet alleen de verhalen te lezen en opnieuw te lezen, maar ook de
prenten telkens opnieuw te bekijken en nieuwe dingen te ontdekken. Wat is er immers
mooier dan een cadeau dat je telkens opnieuw kunt openmaken?
Amsterdam : Querido 2016, [64] p. : ill. ISBN 9789045118857
deze pagina printen of opslaan