Net zoals ik wijn wel eens durf te kiezen op basis van
het mooie etiket, kan een boek me verleiden met zijn vormgeving. Zo ging het
ook met Keverjongen. Dat stevig
ogende boekblok met blauwe opdruk op snee, de speelse roestoranje kaft en de
naïeve tekening van een jongen met neushoornkever op het hoofd: het werkte. Een
tikje argwanend werd van ik de buzz errond – vertaalrechten meteen verkocht aan
25 landen, overvloedig genoemd op sociale media, vermelding in DWDD... De
achterflap doet daar nog een schep bovenop. Die zet Keverjongen neer als ‘het eerste deel van een spannende serie vol
humor, echte vriendschap en superslimme insecten. Voor de fans van Roald Dahl
en voor heel veel andere lezers’. Dat is, geef toe, geen bescheiden
opzet.
Toch lost het boek flink wat van de verwachtingen in. Keverjongen is een vlot avontuur, dat met de nodige stereotiepe elementen de lezer een
herkenbaar verhaalpatroon biedt. Darkus’ vader verdwijnt op een dag spoorloos.
Aangezien zijn moeder overleden is, komt Darkus onder de voogdij van zijn oom
te staan, een archeoloog die haastig komt overgevlogen vanuit de Sinaï-woestijn
en meteen aangeeft geen kinderen gewoon te zijn. Dat ‘verstrooide
wetenschapperschap’ lijkt overigens in de genen te zitten: ook Darkus’ vader
wordt getypeerd als een verstrooide professor, ‘een man die aan de eettafel
oude boeken las en gebakken ei in zijn baard morste’, en Darkus zelf aardt ook
niet erg tussen andere kinderen. Zijn korte passage langs een nieuwe school
blijkt echter net lang genoeg om vrienden te vinden die hem in de speurtocht
naar zijn vader bijstaan. Er is de uitbundige Virginia, middelste kind van een groot gezin met ‘dat syndroom waarbij
je een beroemde ontdekkingsreiziger moet worden of de wereld rond moet zeilen
om aandacht te krijgen’. Daarnaast is er de nerdy Bertolt, bijgenaamd Einstein,
die ‘voor zijn plezier “werkende prototypes van nieuwe uitvindingen die vlammen
of explosieven werpen” bouwde’. Beide kinderen zitten de buitenstaander Darkus
als gegoten en vormen daarmee de zoveelste variant op het groepje
achtergeschoven kinderen dat in een boek eindelijk de bovenhand kan
halen.
Die herkenbare karakterisering zit het verhaal echter
niet in de weg, eerder integendeel. Het
verhaal komt snel op gang en houdt het tempo er aanvankelijk goed in: al in de
eerste zin wordt de verdwijning genoemd, oom Max is er enkele pagina’s later,
en weer wat verder spelen ook Virginia en Bertolt mee. Nadat ook de buren zijn
ingeleid, eeuwig ruzieënde neven Humphrey en Pickering, gaat de bal echt aan
het rollen. Darkus vindt een kever met wie hij kan communiceren, noemt hem
Baxter en adopteert hem als huisdier. Dat dit hoornige beest in het verhaal een
belangrijke rol zal krijgen is meteen duidelijk. Keverjongen maakt het de lezer dan ook nergens moeilijk. Heel wat
bekende motieven worden hernomen en wat er te gebeuren staat, wordt overvloedig
geseind. Toch slaagt M.G. Leonard erin het boeiend te houden. Baxter vormt dan
ook slechts de voorbode van een ‘leger’ insecten dat gemanipuleerd is tot het
een vorm van intelligentie bezit, en zo genoeg mogelijkheden heeft om het
verhaal spannend én komisch te maken. Hoewel genetische manipulatie en de
ethische grenzen van wetenschappelijke vraagstukken voorzichtig worden
aangeraakt, exploreert M.G. Leonard die niet ten volle. Dat is spijtig, want
daarmee had de auteur het boek misschien wel boven de middenmaat kunnen
uittillen — en kunnen voorkomen dat het boek even voorbij de helft aan
spankracht verliest en zelfs wat gaat vervelen.
En
Roald Dahl dan? Dat is, of wat dacht u, hoog gemikt. Het filmische Keverjongen deelt met Dahls oeuvre de excentrieke figuren en humor en spanning op het randje
van gruwel. Denk maar aan hoe Humphrey en Pickering de betrapte Darkus
bedreigen, aarzelend tussen door de worst draaien of insmeren met cranberrysaus
tot de insecten ‘smikkelen van je spieren tot alleen je miezerige botten over
zijn’. Of aan een personage als Lucretia Cutter — bij een mogelijke verfilming
vast een genot voor de kostuumafdeling én de vertolkende actrice: de gitzwarte
modeontwerpster en voormalig wetenschapster bevreest én intrigeert.
Insecten zitten de laatste
jaren duidelijk in de lift: we moeten ze meer gaan eten, ze vormen motieven en
patronen op designvoorwerpen en textiel, ze duiken op in boeken. Met Keverjongen schreef M.G. Leonard een
boek dat past in die hype. Wil ze een grote schare fans strikken, dan zullen de
vervolgdelen echter niet te lang op zich mogen laten wachten. Darkus, Baxter en
zijn vrienden weten voor (bijna) de duur van het verhaal te boeien, maar echt
beklijven doet het boek niet. Om lezers écht in te pakken, moet het verhalenweb
sterker gesponnen zijn.
Amsterdam : Querido 2016, 284 p. : ill. Vert. van: Beetle boy door Esther
Ottens. ISBN 9789045119045
deze pagina printen of opslaan