9+ - De val van de goden
is een fraai uitgegeven bundeling van de vier zogenoemde ‘Kleine Klassiekers’
die verschenen tussen 2008 (De lange weg
naar huis) en 2014 (Veldslag om een
hart). De reeks werd mediaal ondersteund met cd’s, voorleessessies en
theaterversies (onder andere door en met de auteur, die ook theatermaker is) en
nadrukkelijk ook in de markt gezet voor het onderwijs, met begeleiding in de
vorm van lesmateriaal. Het uniforme uiterlijk maakt de boeken goed herkenbaar
als reeks.
De
vier werken werden in het algemeen goed ontvangen, twee ervan kregen een
belangrijke prijs: Vliegen tot de hemel
(boek twee) kreeg een Zilveren Griffel, boek vier: Veldslag om een hart kreeg een Boekenleeuw en een Boekenpluim. Het
eerste boek kreeg enkele kritische notities (verkleutering, anachronismen,
verminkte namen), voor alle delen werden wat foutjes en slordigheden gemeld. De
illustraties van de reeks werden geprezen (expressief, beeldend, verfijnd,
esthetisch, stevig), bekroond en ook afgekraakt (primitief,
nepgrieksevaaskunstachtig). Er werd bijna meteen getwijfeld aan de beoogde
lezersgroep.
Hoe
dan ook, de lezer heeft nu een schat aan mythologische verhalen en verhalen
over de Griekse helden uit de Ilias
en de Odyssee te pakken. Wel voor een
stevige prijs en op een boekenmarkt, vooral in Nederland dan, waar dit soort
verhalen al vaak te vinden is (edities van bijvoorbeeld Simone Kramer, Imme
Dros, Els Pelgrom, Daan Remmerts de Vries en Hein van Dolen).
De vier boeken zijn natuurlijk
allemaal al een keer bekeken en besproken. Het aardige van een bundeling is dat
ze nu samen ook als één boek beschouwd kunnen worden, met verwijzingen en dwarsverbanden.
Zo krijgen we in deel vier de kreet dat ze ‘de lange reis naar huis’ kunnen
beginnen. Net als in boek één zien we in deel vier het houten paard opduiken,
maar dan vanuit de tegenstander, en een Odysseus die geen zin heeft in de reis
naar Troje. Er wordt tevens verwezen naar het verhaal van Ariadne uit boek twee.
Deel vier herneemt het perspectief van boek één waar de vader Odysseus in de
ik-vorm vertelt aan een je die ook de zoon is; nu vertelt de moeder Helena aan
de dochter Hermione. Beide ouders geven ook aan hoe jammer ze het vinden dat ze
de jeugd van hun kind hebben gemist. Helena deelt onomwonden mee dat ze voor de
liefde gegaan was, en dat ze daar nog steeds achter staat: het was een kracht
die niet te weerstaan was. In beide gevallen eindigen de verhalen een tikje
open, net zoals overigens de delen twee en drie In de boeken één en drie treedt
de blinde ziener Tiresias op belangrijke momenten op. Ariadne uit boek twee
vertelt over Kirke, die we in deel één hebben leren kennen. In boek één en vier
(uitgebreid) komt het verhaal van Iphigenia langs.
De overkoepelende titel: De val van de goden, is er eentje om
over van mening te verschillen. In 2013 keek Marlies De Bock in haar
mastercriptie voor de Universiteit Gent (RUG01-002060445_2013_0001_AC.pdf) naar
overeenkomsten, verschillen en lijn van de eerste drie boeken. Ze liet zien dat
de leeftijdsgrens duidelijk opgeschoven is, bij boek drie zitten we wellicht al
op 11/12+. Oorzaken: een per deel oplopende complexiteit in de constructie, een
telkens iets lastiger mogelijkheid tot identificatie, de afnemende rol van
avontuur, een iets toenemende filosofische tendens, de grotere nadruk op dood
en verlies en steeds minder humor. Deel drie is wel erg serieus. Dat geldt ook
voor boek vier, lichte momenten zijn er nauwelijks, maar er is wel weer wat
meer avontuur. Ook de constructie van boek vier is voor jonge lezers lastig,
het boek eindigt met een brief die geschreven is vòòr het Troje-avontuur.
Volgens De Bock zijn de illustraties in deel drie esthetischer, dat zie ik niet
zo, ik vind het wel meer gelden voor boek vier. We zien daar de malle ‘grieksevazenachtige’
mannetjes zoals die ook in één en twee door de lucht vliegen, speelbal van een
monster, een god of een stevige vrouw als Kirke, maar vooral vreemd bewegende,
zeer ‘verfijnde’, gestileerde grote figuren op paarden, op muren, tegen een
maan, de mannen bloot, de vrouwen in lange gewaden. Wel zou ik haar
vervolgonderzoeksvraag: ‘reflecteren de illustraties de toenemende moeilijkheidsgraad
van de boeken?’ al voorzichtig met ja willen beantwoorden.
Boek twee, Vliegen tot de hemel, is naar mijn idee het meest geslaagd, vooral
door de uitgekiende compositie. Twee verhalen die inzoomen op de relatie
vader-zoon, de verbindende Ariadne en de Minotaurus, beide eindigend met een
val in het water, met vogels op kernmomenten in het verhaal en op de plaatjes
en, op enkele uitzonderingen na, fijnzinnig geïllustreerd, met maar een paar
kleuren. Ook zijn de prenten een paar keer erg goed als het gaat om het
versterken van de samenhang in het verhaal, bijvoorbeeld de vogels boven het
labyrint en de schetsen van Daedalus die erg lijken te bestaan uit draden. Ook
de vertelsituatie is geslaagd, die vermijdt de omslachtige, licht aanstellerige
(en weinig consequente) vertellers van de andere drie boeken.
De covers van de oorspronkelijke
edities zijn alle opgenomen. Ze zijn treffend van kleur: het blauw van het
water, het rood van de zon, het groen van het woud en het roze van de zoete
liefde (met bovendien een fraaie verwijzing naar de geboorte van Helena).
Leuven : Davidsfonds/Indodok,
2016, 395 p. : ill. ISBN 9789059088085
deze pagina printen of opslaan