Snedig, met een
melancholische toets
12+ - ‘Het geheim van Alice is
taal’. Dat is de titel van een artikel van Mirjam Noorduijn in De Leeswelp
(2006, nr. 5) naar aanleiding van drie nieuwe uitgaven van Alice in
Wonderland. Steeds weer komen er nieuwe vertalingen van een van de
bekendste klassiekers uit de wereldliteratuur en elke vertaler gaat opnieuw de
uitdaging — of is het de strijd? — aan met Lewis Carrolls taalvirtuositeit en
ingewikkelde nonsensdichterij. Vrijwel elke vertaler voelt zich ook enigszins
genoodzaakt om te wijzigen, te knippen of te herwerken in de tekst. Ook in de
vertalingen die nadrukkelijk trouw willen blijven aan de oorspronkelijke tekst,
wordt in het zoeken naar een evenwicht tussen Engels en Nederlands, tussen
negentiende-eeuws en hedendaags, in hoge mate een beroep gedaan op de
creativiteit en de buigzaamheid van de vertaler.
Hoewel Lewis Carroll De avonturen van Alice in
Wonderland voor kinderen schreef, en meer bepaald voor zijn kleine
vriendinnetje Alice Liddell, heeft het boek vandaag in de eerste plaats een
positie verworven in de klassieke galerij van de volwassenenbibliotheek.
‘Alleen doordat volwassenen — vooral natuurwetenschappers en wiskundigen —
de Alice-boeken blijven koesteren, zijn ze verzekerd van
onsterfelijkheid’, schrijft Martin Gardner in de Aantekeningen bij Alice (Athenaeum-Polak
& Van Gennep, 2009). Dat belet niet dat er ettelijke kinderversies op de
markt zijn, die in min of meerdere mate gesleuteld hebben aan het origineel.
Dat is nodig, omdat de afstand tussen een kinderverhaal van bijna
honderdvijftig jaar geleden en een hedendaagse versie danig groot is, en de
lectuurbehoefte van kinderen vandaag heel andere eisen stelt.
Desondanks valt het op dat de vertaling van Nicolaas
Matsier, die uitgesproken trouw is aan het origineel, ook in een uitgave voor
kinderen is verschenen, met illustraties van Lisbeth Zwerger (De Vier
Windstreken, 1999). En ook Sofia Engelsman, die zich met haar vertaling
expliciet tot een jong publiek richt, volgt de oorspronkelijke tekst nauwgezet,
vindt toegankelijke alternatieven voor woorden en zinswendingen, maar maakt
geen drastische aanpassingen in de inhoud of het tekstverloop. Haar
schroomvolle vertaling botst zelfs opvallend met de bekende en bekroonde
illustraties van Helen Oxenbury, die van Alice wél helemaal een kind van deze
tijd maakt — een gangbaar kinderboekenkind zeg maar, een fris en
vrolijk meisje met blonde haren en een open blik, met de uitdrukkelijke
bedoeling om jonge kinderen aan te spreken. Deze uitgave uit 1999 bij Gottmer
blijft zeer goed op de markt en heeft, samen met Alice in Spiegelland (2006)
uitgegeven in een box, een klassieke status verworven in de kinderliteratuur.
Snedig, en met
respect?
Werken de twee genoemde uitgaven voor kinderen vooral
drempelverlagend door het gebruik van nieuwe, hedendaagse illustraties, dan
ligt dat voor de Alice in Wonderland die pas bij Davidsfonds
verscheen, enigszins anders. De bewerking van Ed Franck situeert zich ergens
tussen gepaste schroom en vrije adaptatie in. Franck zelf noemt zijn tekst in
het nawoord ‘een nogal vrije vertaling’, met ‘kleine ingrepen’ om de tekst
snediger te maken en ‘zowel de leesbaarheid als het leesplezier voor jong en
oud te bevorderen’. ‘Klein’ kun je de ingrepen echter niet noemen, zoals ze in
het nawoord zijn opgesomd. Samengevat komt het erop neer dat Franck al wat
hij ‘langdradig’, ‘omslachtig’, ‘overdreven’, ‘vergezocht’, ‘zwak’,
‘verward’ of ‘onbegrijpelijk’ vond, heeft aangepast of weggeknipt. Dat, in
combinatie met de uitspraak dat dit ‘met alle respect’ gebeurde en zonder
‘de spirit van Lewis Carroll [te] verraden’, doet allicht hier en daar wat
wenkbrauwen fronsen. Wie een bewerking maakt — en dat is in dit geval een
passender term dan ‘vertaling’ —, heeft alleszins een veel grotere vrijheid om
in het originele werk in te grijpen dan een vertaler. Schroomvol kun je Francks
omgang met Carrolls werk niet noemen en aan de heilige huisjes van de klassieke
canon laat hij zich niets gelegen. Dat neemt niet weg dat deze Alice wel
leest als een trein — dit geheel op maat van lezers van vandaag en
absoluut tegen de geest van Carroll in. Neem bijvoorbeeld het begin. Het
openingsgedicht, ‘Al in het gouden middaguur’ — of in de kindvriendelijke
vertaling van Engelsman: ‘Zo op een gouden zomerdag’. Carroll roept hierin de
herinnering op aan een boottochtje op de Theems met de zusjes Liddell, waarbij
hij hen de verhalen vertelde waaruit Alice in Wonderland is gegroeid.
Het gedicht is in Francks bewerking weggelaten; hij kiest ervoor om meteen in
het verhaal te duiken en hij gooit de alom bekende openingspassage
— ‘Alice begon er genoeg van te krijgen om naast haar zusje aan de
waterkant te zitten zonder iets te doen. […]’ (vert. Sofia Engelsman) —
drastisch om. ‘Roetsj… een konijnenhol in!’ is de titel en de vaart die daarin
gesuggereerd wordt, wordt meteen in de tekst voortgezet:
Het gebeurde op een bloedhete zomerdag.
Alice
zat op de oever van een rivier een beetje suf en slaperig voor zich uit te
staren. Ze verveelde zich. Haar grote zus zat naast haar een boek te lezen. Wie
leest er nu een boek zonder plaatjes. En er wordt niet eens in gebabbeld!
Ze vroeg zich af of het vlechten van een madeliefjesketting leuk
genoeg was om op te staan, toen er opeens een Wit Konijn met roze ogen voor
haar neus langsrende.
Waar Carrolls tekst dit
bijzondere feit in vrij langzame volzinnen laat gebeuren — iets waarin de
meeste vertalers hem volgen —, vraagt Franck op een directe manier je aandacht.
Hier gebeurt iets, daar gaat het om, niet om de beschrijving van de situatie of
het oproepen van sfeer. En hoewel zijn tekst niet opvallend veel korter is dan
de oorspronkelijke — of dan Matsiers of Engelsmans vertaling — ligt het
tempo hoger en hebben de zinnen meer stuwkracht. En daar is het Franck echt wel
om te doen. In het zoeken naar een antwoord op de vraag hoe je een klassiek
werk, dat in tijd, stijl en gedachtegoed zo ver van ons afligt, opnieuw bij de
hedendaagse jonge lezer brengt, veroorlooft hij zich de vrijheid om te
herschrijven wat hem goeddunkt. Zo heeft bijvoorbeeld ook het gedichtje over
‘de kleine krokodil’ een heel eigen vorm en tempo gekregen. Een noodzakelijke
aanpassing voor kinderen van vandaag? Niet voor de vertaler die de brontekst
trouw wil blijven, dat bewijst de erg geslaagde versie van bijvoorbeeld
Engelsman. Maar in het geval van Franck lijkt het alsof de schrijver en de
vertaler in hem een voortdurende strijd om het overwicht voeren. Het mag
duidelijk zijn dat de schrijver het pleit doorgaans wint. Franck grijpt immers
ook in de structuur en het verhaalverloop in. Zo zijn de scènes op het croquetveld,
met onder andere het verschijnen en verdwijnen van de Grapkat en het verhaal
van de Nepschildpad, stevig omgewoeld. Als je de bekende scène waarin Alice, de
Nepschildpad en de Griffioen het hebben over het schoolsysteem in Engelsmans
vertaling vergelijkt met Francks bewerking, dan zie je dat Engelsman ook in een
expliciet bedoelde kinderversie waarde hecht aan een woordspel in de geest van
Carroll. Franck laat daar al sneller iets liggen ten voordele van persoonlijke
accenten. En hoewel hij ook vaak een creatief, op de eigen tijd geënt taalspel
laat zien, hecht hij blijkbaar meer waarde aan de manier van vertellen dan aan
het woord. Als het geheim van Alice inderdaad in de taal schuilt, dan
raakt Franck wel aan het hart van dit meesterwerk.
Groots en intens
De fraaie vormgeving van deze Alice in Wonderland draagt
aanzienlijk bij tot een aangename en gezwinde lectuur. De tekstblokken, met
kleine, soms geïllustreerde inzetten met uitspraken of versjes, laten veel
witruimte over en geven lucht aan de bladzijden. Rebecca Dautremer heeft naast
een groot aantal paginagrote schilderingen ook potloodschetsen ingelast en de
hoofdstuktitels zijn telkens fraai (een tikje art-nouveaustijl) geïllustreerd.
Er zit heel wat beweging in deze bladzijden, die dan plots weer ingetoomd wordt
door een van Dautremers grootse, geschilderde prenten. Alice, een verstild, wat
melancholisch kijkend meisje, wordt vaak in close-up afgebeeld. Ze is in
tegenstelling tot de meeste Alice-figuren (schoolmeisjes met lange blonde
lokken) geïnspireerd op Carrolls muze, een meisje met een kort, donker kapsel.
De foto vooraan in het boek is genomen door Lewis Carroll en beeldt Alice
Liddell af, verkleed als bedelmeisje. De licht theatrale toets van deze pose
correspondeert mooi met Dautremers illustraties in romantiserende retrostijl.
Zij houdt van het grote gebaar en de opeenvolgende perspectiefwisselingen geven
een sterke dynamiek aan haar prenten. Maar zij schildert ook precieus en
met veel detail, wat maakt dat je toch bij elke prent stilstaat. Wie goed
kijkt, ziet een oorspronkelijke tekening van Alice van John Tenniel aan de muur
hangen en Lewis Carroll komt zelf ook in dit verhaal voor, in een lijstje,
naast het portret van de Hartenkoningin en haar particuliere reglement voor het
croquetspel. Een boek dat door Rebecca Dautremer geïllustreerd werd, is altijd
een intense beleving. De close-ups bieden schitterende karakteristieken van
wonderlijke figuren als de Hoedenmaker, de Hertogin, de Hartenkoningin of de Nepschildpad.
De maffe theevisite of de loopwedstrijd zijn ware spektakels van grotesken en
bizarrerieën, en je kijkt je ogen uit in de keuken van de Hertogin en op het
speelveld van de Hartenkoningin. Tussen deze fantastische taferelen door tekent
Dautremer allerhande raadselige schetsjes en rebussen, een visuele
representatie zowaar van Lewis’ taalspel. Dit alles speelt zich af tussen de
openings- en de afsluitende prent. Zij vormen het kader van het verhaal: in de
eerste ligt Alice op de sofa wat dromerig voor zich uit te kijken, op de
laatste wordt het meisje net wakker, nog een spoor van slaap over haar gezicht
en een blaadje in de haren als raadselachtig restant van haar wonderlijke
droomavontuur.
Rekenschap
Deze Alice in Wonderland is een
intrigerend boek, schitterend uitgegeven op groot formaat, dat het dubbele
publiek dat de uitgever voor ogen heeft — het is in het volwassenenfonds
verschenen — dubbel en dwars verdient, ook al heeft Ed Franck met zijn
bewerking in de eerste plaats een jong publiek voor ogen, en strijkt hij ware
Carrollianen wellicht stevig tegen de haren in. Want bij de afweging om het
literaire erfgoed te bewaren en het schenken van een nieuwe adem aan hetgeen
als gedateerd wordt ervaren, is zijn keuze zonder meer duidelijk, ook al lijdt
het oorspronkelijk karakter van het werk daar onder. Wie echter aan een
monument wil ‘prutsen’, zoals Franck het zelf noemt, doet dat beter niet zonder
daar enig rekenschap voor te geven. Een klassieker in bewerking is vogelvrij en
in het bijzonder bij bewerkingen voor kinderen wordt er vaak roekeloos met de
brontekst omgesprongen ten behoeve van wat men denkt dat kinderen zal
aantrekken. Franck heeft Alice in Wonderland allerminst vogelvrij
verklaard, maar zijn nawoord houdt het grotendeels bij het opsommen van wat er
aan Alice schort voor lezers van vandaag. Hij is zeer kort en al
te stellig in zijn uitleg, een verantwoording kun je het nauwelijks noemen. Met
zijn bewerking bewijst hij nochtans dat er tussen het ontzien van ‘de heilige
literaire canon’ en het driftig verknippen op maat van de markt van vandaag,
nog een heel scala aan mogelijkheden ligt. Een wat serieuzere achtergrond bij
deze bewerking was dus alleszins wenselijk geweest. Allereerst ten behoeve van
het ruime publiek waar dit boek op mikt, maar ook om de positie die de
oorspronkelijke en hedendaagse versie innemen te kaderen.
Leuven : Davidsfonds 2011, 142 p., ill. € 29,95. ISBN
9789063066215
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2011
deze pagina printen of opslaan