9+ - Een jongen, een kamer en
een boek. Zestien jaar en drieëndertig dagen is hij. Plots is de rust
verbroken, moet hij de straat op naar het park, een plaats uit zijn
kinderjaren. De mist in. Het park, de speeltuin met de glijbaan brengen
hem terug in de tijd. Zeven jaar en honderdveertien dagen was hij toen zijn
vader hem verliet. Het is met pijnlijke precisie in de tijd vastgelegd. Hij
bleef achter met vragen, en dromen heeft hij nog steeds. Over hoe zijn vader terugkomt.
Tevergeefs. Er kwamen geen antwoorden en het wachten is uitzichtloos.
Paul Verrepts tekst is niet veel
langer dan deze inhoudsparafrase. Een minimale context, wat schaarse
omgevingselementen, een enkele actie... Maar het verhaal is diep en omvattend.
Het gaat in de eerste plaats om een
noodlottige emotie, die in de prenten bijzonder sterk tot uitdrukking komt. De
licht afgelijnde figuur van de jongen steekt scherp af tegen een stadsbeeld dat
onbestemd uit een dichte mist opdoemt. De mist trekt op wanneer de
herinneringen aan de kindertijd, het vertrek van de vader en de droom van zijn
verlangde terugkomst opduiken.
Verrept is uiterst spaarzaam in zijn beeldtaal. In een
eenvoudige compositie met geïsoleerde figuren, meestal tegen een lege
achtergrond, markeren sobere beelden alleen de elementaire fasen in het
verhaal. Het kleurgebruik blijft beperkt tot blauw, zwart en roze, en is
bijzonder doeltreffend: de mist creëert een kille donkerte die overheerst, een
vaag roze schemert er voorzichtig doorheen. De figuratieve elementen zijn sterk
gereduceerd, maar ze zijn bijzonder veelzeggend en ze dragen heel krachtig de
emoties mee: de jongen is een stram en in zichzelf gesloten figuurtje, het
verdriet van de moeder ligt als een donkere vlek op het witte blad, de vragen
en de onzekerheid die op de jongen wegen als een zware, zwarte hand op zijn
schouder. Eén prent is licht en vrolijk: het wensbeeld van de vader die
terugkomt en de jongen in zijn armen sluit. Het beeld is onwezenlijk, zo
kleurrijk en zo licht, en het wordt in de volgende prent, waar vader en zoon
van elkaar wegdrijven, dan ook meteen uiteengeslagen.
Verrept sorteert met de
doordringende expressie van zijn beelden een direct effect. De kracht van de
uiterst sobere tekst laat zich daarentegen veel geleidelijker gevoelen. De
perspectiefwisseling bv., van ik-persoon naar hij en dan weer ik, brengt heel
subtiel betekenis in het verhaal. De ik gaat naar buiten, het duister en de
onzekerheid in; zijn herinneringen aan zijn vader en aan de kindertijd krijg je
in de hij-persoon en daarmee wordt, tegen de verwachtingen in, uiterst
efficiënt afstand gecreëerd. Je krijgt bij het innige beeld van een vader die
zijn zoon in de armen draagt, de volgende tekst:
'Duurde het te lang?' vraagt
hij. 'Je wist dat ik zou komen,' zegt hij.’
Je verwacht hier -- op het
cliché anticiperend -- een jij en een ik, een dialoog van vader en zoon, maar
het is enkel de vader die spreekt. Hij stelt een vraag die er geen is, geeft
een antwoord dat hij niet kan kennen. Geen jij en ik, en dus houdt hun
hereniging geen stand. De kracht van deze twee regels toont zich maar op het
tweede gezicht, maar in combinatie met het al te roze wensvervullende beeld,
heeft het een grote impact en bepaalt het onherroepelijk de afloop van het
verhaal: de droom vervaagt, de mist trekt op, er blijft enkel nog de nacht
over.
Het
beeld op de laatste bladzijde, van de ontmoeting aan een oversteekplaats van de
jongen met de blinde man en zijn hond, is zwart en dreigend. De jongen neemt de
man als referentie:
‘ik steek over waar hij beslist over te steken, ik beweeg als zijn
spiegelbeeld.’
Maar een blinde man die zich op zijn geleidehond moet verlaten, is een uiterst
pover referentiepunt. Verrept tekent hem dan ook als een schim in een enkele
witte contourlijn. Hij is doorzichtig, onvatbaar. Maar er is meer. Dat beest
dat hem begeleidt, met zijn vervaarlijk blikkerende tanden is als blindenhond immers
veel te sinister. Hij is een geleidehond met de status van de mythologische
hellehond Cerberus, die de poort van het dodenrijk bewaakte. Als symbolisch
drempeldier tussen waakzame beschermer en verscheurend monster, tussen leven en
dood, is hij in dit verhaal dus niet te negeren.
Over de verdwijning van de vader
bestaan vragen, maar dat hij dood is (zelfmoord?), valt wel tussen de regels te
lezen:
‘Misschien
hebben ze hem gevonden. Misschien een ongeluk. Misschien wilde hij niet meer
bij me zijn. Misschien wilde hij niet meer.’
De jongen staat nu op de
drempel, maar waagt de oversteek niet en vlucht de nacht in. In het licht van
deze uiterst donkere slotscène kan je het droombeeld van de vader en zijn zoon in
elkaars armen interpreteren als het spelen met de doodsgedachte.
De duidelijke
toonzetting in combinatie met de subtiele schakeringen in betekenis, maken de
kracht uit van dit prentenboek. Het is perfect mogelijk om de basisverhaallijn
uit de prenten alleen af te lezen. Ook jonge kinderen kunnen dat: de glijbaan
als brug naar het verleden en de herinnering is een erg visueel symbool, net
zoals de verdwenen/verdwijnende vader die in de achtergrond opgaat, de
rudimentaire vorm van de rouwende moeder... De compacte tekst, de keuze van het
personage en de grimmigheid van het slotbeeld zullen pas werken voor wat oudere
kinderen, vanaf een jaar of tien. De literariteit van tekst en beeld, en de
subtiliteit van de betekenisstructuur is iets voor geoefende lezers zonder
leeftijd. Prachtig, dit verhaal is compleet af, maar het is met één lectuur
niet gelezen.
Paul Verrept: Mist, De Eenhoorn, Wielsbeke 2009, 28 p. ill. ISBN 90-5838-377-6
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2006
deze pagina printen of opslaan