3+ - Honderden afbeeldingen had ze gemaakt, schrijft Van
Hout op haar site, waarvan ze er uiteindelijk twintig inleverde bij haar nieuwe
uitgever. Die kon ze vervolgens verdelen over vier dichters, allemaal van een
zekere leeftijd, en allemaal zeer ervaren: Hans & Monique Hagen (samen 1!),
Koos Meinderts, Sjoerd Kuyper en Bette Westera. De naam van de auteur staat
niet onder het gedicht, dus de lezer kan kijken of-ie het weet. Westera lijkt
misschien het makkelijkst, zij houdt bij voorbeeld erg van opsomminkjes, en
lijkt vast het meest op Annie M.G. Schmidt (maar ik ging in één geval de mist
in).
Te
verwachten én onverwachte interpretaties, en natuurlijk de nodige taalvondsten
en geinige rijmen leveren ze. Zoals in ‘Zilvervoetje’ vers-souplesse (beetje
Annie M.G.), dat ook een mooi oogrijmpje heeft: gediggie-poëzie. Of een aardig
dubbelrijm in ‘Mag het ietsje meer zijn’: ‘aan de haak hing – in
hongerstaking’.
Twee prachtige interpretaties zijn van schrikpoezen. Sjoerd Kuyper maakt
een eindejaarsmoment bij een poes die zich werkelijk rot schrikt. Koos
Meinderts komt met de geweldige vondst van een spiegel, bij een poes die je,
enigszins gestresst, vol in het gezicht kijkt. Het slotrijmpje erbij is ook erg
leuk. Slechts een enkele keer is de humor belegen. Zo kenden we natuurlijk Miss
Poes, en een kat bij hondenweer is ook niet de vondst van de eeuw (maar ’t
levert toch een leuk gedichtje op). Bette Westera schreef het meest erotische
poezenkindergedicht aller tijden (‘Streel me’), het doet bijna zeer van
kleffigheid (of zou het kritiek zijn op het overdreven gekroel van het
baasje?). Kuyper heeft de moeilijkste en de mooiste oplossing gevonden voor een
ingekeerde poes (‘Op de vensterbank’), erg goed passend bij kleur en sfeer van
de prent.
Alle
twintig geportretteerde poezen laten een gemoedstoestand zien, maar welke
precies? Dat bepaalt het gedicht. De lezer kan zich afvragen of het gedicht het
bij het juiste eind heeft, of zich verbazen: ja, ’t zou kunnen, zoals bij
‘Luikje’. Slechts in een paar gevallen gaf Van Hout een aanwijzing, een poes
met een bolletje wol, eentje met een slak, een vogel. En er is er maar eentje
dat een inkoppertje leek: een buitengewoon schijnheilig kijkende poes met echt
wel zichtbaar de staart van een vis in haar bek. Hans & Monique Hagen
bakken er iets fraais van. De poes zou uiteraard een beetje moeilijk moeten
praten, en daarom geven ze dat niet alleen aan in het gedicht, maar je krijgt
er ook een geestige voorleesinstructie bij.
Het boek heeft veertig
kattenpagina’s, elke poes krijgt een dubbelpagina, met in geen enkel geval een
geforceerde plek voor de tekst. Mies van Hout is in vorm. Soms imiteert ze een
kindertekening. De poezen hebben vaak snelle, simpele, doeltreffende oren. Alle
kleuren mogen (we kennen ze nog van het voorplat van Poesje Mauw (2015). Een soevereine kat zit beeldvullend over twee
pagina’s, een andere zweeft gelukzalig diagonaal. Soms heeft de tweede pagina
alleen maar een stuk staart, of alleen de sip kijkende verzopen kat, met op de
rechterpagina het gedicht, ook in de regen. Nergens zorgt een achtergrond voor
onrust, integendeel, die blijft vaak wit of voegt iets toe. In het geval van
‘Zilvervoetje’ bijvoorbeeld strepen op het lijf en een neus in het geel van de
achtergrond. De schutbladen blijven oningevuld, heel verstandig. Het is
allemaal een lust voor het oog.
Eigenlijk zijn het 21 portretten, want op het integraalomslag
staat er nog een. ‘Hebben wij dat goed gedaan of niet?!’, zegt ze tegen ons. Ja
dus.
Mies van
Hout (ill.), Bette Westera e.a.: Dag poes!, Hoogland & Van Klaveren, Hoorn
2017, 48 p. ill. ISBN 9789089672353
deze pagina printen of opslaan