14 + Een geschenkboek, zo profileert Je ruist in mij
zich. De verzorgde vormgeving maakt dat in alle opzichten geloofwaardig: een
middelgroot boek met harde kaft, een sober kleurenpalet met hoofdzakelijk rood
en zwart, een heldere bladspiegel, stijlvolle illustraties. Toch wil deze
‘heerlijk gulle bundel over de liefde’ duidelijk meer zijn dan het ideale
valentijnsgeschenk, dat na enkele dagen op het nachtkastje naar een verre hoek
verdwijnt. Uit het dankwoord — ‘Aan wie poëzie bij de lezer brengt’ —, de
geselecteerde gedichten en de beschikbaarheid van een ideeënbundel voor
leerkrachten en begeleiders spreekt een nauwelijks verborgen agenda: zoveel
mogelijk mensen, en op de eerste plaats jongeren, met poëzie in aanraking
brengen.
Frisse mix
Als projectleider bij CANON Cultuurcel, dat
een brug wil slaan tussen cultuur en onderwijs, is samensteller Dirk Terryn in
elk geval vertrouwd met het aanbrengen en stimuleren van cultuur bij jongeren. Je
ruist in mij geeft geen toelichting van de selectiecriteria of gehanteerde
poëtica, maar het dankwoord, met een pak ‘jongeren uit de leesgroepen’, lijkt
erop te wijzen dat dit geen eenmansproject was.
Mogelijk wordt precies daardoor de belofte ‘heerlijke gulle bundel’
ingevuld, met ‘gul’ in de betekenis van rijk en geschakeerd. Poëzie van
gevestigde dichters als Leonard Nolens, Peter Verhelst en Toon Tellegen staat
naast teksten van muzikanten als Spinvis, Eva De Roovere en Pieter Embrechts.
Dichters die eerder opvielen met poëzieperformances maar (nog) geen eigen
bundel hebben, komen net zo goed aan bod als jonge dichters met een of meer
bundels op hun naam. Typische jeugddichters als Kees Spiering en Bas Rompa
worden afgewisseld met ‘moeilijkere’ dichters (voor volwassenen) als Leo Vroman
en Marc Tritsmans. Op enkele uitzonderingen na zijn de opgenomen teksten erg
recent en gepubliceerd in de voorbije tien jaar.
Terryns keuze voor
performancedichters en liedteksten laat bovendien een frisse wind door de
poëzie gaan. Lotte Dodion brengt schijnbaar lichtvoetig een gedicht over
teleurstelling en woede, waarin ze cliché-uitspraken binnenstebuiten keert tot
ze poëzie worden:
Liefste,
ik weet dat ge meer ruimte wilt,
maar hoeveel planeten wilt ge concreet?
Hoeveel lichtjaren moet ik van
u verwijderd zijn
opdat gij weer kunt zweven? […]
Een sterke beeldentaal vinden we
bij Tomas Lieske en Maud Vanhauwaert, die beiden een resem beelden over de
lezer spuien, en erin slagen het gevoel daardoor te versterken:
[…] Ik rende als
eekhoorn over dunne twijgen
spiegelde me als een metalen vat in de
vaart,
vouwde me als het linnengoed vierkant op de planken,
gloeide als het blozend beest in de haard. Wakend
sta ik als
een stoel in de kamer. Als het zijn tijd is,
vlieg ik krijsend uit
met de zwaluwen vanonder
de dakrand. Hoe sterf ik als hij er niet
meer is?’
Uit: Tomas Lieske, ‘Het blozend beest’
Vanhauwaert rijgt in haar gedicht vergeten gebeurtenissen aan elkaar, een
krachtige opeenvolging van kleine verhalen die onstuitbaar leiden naar die ene
vaststelling, weggedrukt tussen de handelingen van een moeder: ‘vergeten wordt
nooit voltooid’.
Mooi is ook dat Terryn zich niet
beperkt tot liefdesgedichten pur sang. In het gedicht van Annemie Deckmyn moet
een vrouw de bijen inlichten over de dood van de imker, de tekst ‘Kom terug’
van Spinvis kan ook kan worden gelezen als een oproep tot (psychisch) herstel
die niet per se aan een geliefde is gericht. Of neem het gedicht ‘Opa’ van
Greet Bilsen, waarin verliefdheid slechts in één zin wordt gesuggereerd, in
contrast met het overlijden van de grootvader:
Tot op
een ochtend iets of iemand
een knoop heeft doorgehakt. Alsof hij
[nooit anders
gedaan had,
zo ging hij. Op een onverhoedse ochtend
toen mij de lente bekroop.
Puzzelen
De gedichten worden gepresenteerd in
verschillende delen: sensualiteit (poëzie van de zintuigen), verliefdheid
(poëzie van het moment), afscheid (poëzie van de ziel), verlangen (poëzie van
liefde die niet overgaat…). Elk deel opent met een dialoogje tussen ‘hij’ en
‘zij’, waarin aspecten van liefde letterlijk en figuurlijk worden uitgespeeld.
Dat leidt tot een niet al te overtuigend woordspel en tot een storende
taalfout. Ik kan in elk geval geen reden bedenken om ‘Niemand kan zo weg van
jou zijn dan ik nu ben.’ met dichterlijke vrijheid te vergoelijken. Ook het
verband tussen dialoog, rubriek en geselecteerde gedichten blijft wel eens
zoek.
De gekozen subthema’s dekken
niet altijd de lading en te vaak lijken de gedichten lukraak ondergebracht, op
basis van een enkele zinsnede en niet op grond van een overtuigende
interpretatie van het gedicht. Je kunt je afvragen waarom een gedicht als
‘Uitgesproken’ (Marc Tritsmans) niet bij ‘sensualiteit’, maar bij ‘afscheid’
wordt ondergebracht:
[…] spreek dit lichaam
zonder
een spoor van
schroom, spreek
het, spel
het volledig uit
laat me
duizelen breng me
in totale
ademnood geef je
eindelijk
helemaal bloot.
Welke meerwaarde de subthema’s
dan brengen, is daardoor allerminst duidelijk. Een inhoudstafel is er niet,
enkel een register op auteursnaam. Rust en ritme in de vormgeving konden ook op
een andere manier worden bereikt.
Nochtans heeft Terryn duidelijk gepuzzeld aan de opbouw van
het boek: daarvan getuigen het openings- en slotgedicht, beide in een groter
font gedrukt. In het openingsgedicht gaat Terryn het gesprek aan met een
gedicht van Ellen Warmond, zodat een verdubbelde tekst ontstaat die zich als
één geheel laat lezen, maar ook in twee afzonderlijke delen overeind blijft —
tekstgeworden twee-eenheid die liefde is. Het slotgedicht ‘Ontmoetingen’ van
Stef Bos brengt dat tegemoetkomen opnieuw onder woorden. Die lijn van de
ontmoeting wordt in de opeenvolging van de gedichten niet verdergezet. Dat
lijkt een gemiste kans, want niet zelden blijkt dit procédé gedichten open te breken
en een nieuwe, ruimere interpretatie te stimuleren.
Uitgepuurde beeldpoëzie
Wie het boek ongeveer halfweg openslaat, stuit op een zwarte bladzijde
met illustratie. Daar lokt illustratrice Sabien Clement de lezer haar wereld
binnen: ‘entrez’. In deze katern neemt ze het boek even volledig over en
krijgen we (bijna) woordloze beeldpoëzie, waarin ze motieven uit de rest van
het boek herneemt en uitwerkt tot een zelfstandig geheel. Hier blijkt nog maar
eens hoe krachtig de beeldtaal van Clement is en hoe zorgvuldig zij haar
composities opbouwt. Geen lijn staat er te veel, en met dat zeer weinige weet
zij zeer veel op te roepen.
Het zijn de illustraties van Clement die het boek
samenhouden en — vaak wars van het individuele gedicht — de grote thema’s van
liefde verbeelden: de hunker, de eeuwige dans tussen vrijheid en samenvallen,
de pijn. De illustraties worden nu eens als kleine inzet naast een gedicht, dan
als paginavullend beeld gebracht. Herkenbaar uit Clements eerder werk zijn de
lijntekeningen, hier aangevuld met vlakken en silhouetten die sterk aan de ‘Nu
bleu’ van Matisse doen denken. Het kleurgebruik, met hoofdzakelijk rood en
zwart, kwam in bundels liefdespoëzie al vaker voor, en ook het gebruik van
silhouetten is eerder gezien. Gerda Dendooven zette die bijvoorbeeld krachtig
in bij de illustraties van Waar ik naar verlang vandaag (2006). Toch
spreekt hier duidelijk een andere vormentaal, met frêle, wat voorzichtige
figuren die sterk afwijken van de robuuste personages van Dendooven.
Na Jij
lievert (2002) en Ik wil je (2007) is dit Clements derde boek met
liefdespoëzie en het valt op hoe zij van kriebelige lijntekeningen evolueert
naar minder figuratieve, meer abstracte vormen. Doordat de illustraties steeds
verder worden uitgepuurd, winnen ze ook aan kracht. Door het boek heen keren
vormen en figuren terug in verschillende varianten. Vleugels van een vogel
of gevormd door sierlijke armen en drievingerige handen, een cirkel die vaag
aan een eeuwigheidsteken doet denken, de symmetrische man- en vrouwfiguren, de
dansante bewegingen, het litteken. Zonder uitzondering hebben de figuren
uiterst kleine hoofden, alsof Clement daarmee wil zeggen dat liefde meer lijf
dan denken is. Hoewel sommige figuren, omwille van een borst of taille,
duidelijk als vrouw te duiden zijn, zijn evenzoveel figuren geslachtloos, en
dat is fijn in een tijd waarin we jongeren proberen bij te brengen dat liefde
niet uitsluitend tussen man en vrouw bestaat. Ik kan me maar niet van de indruk
ontdoen dat de illustraties op de tonen van De allerlaatste caracara ter
wereld, de recentste roman van Peter Verhelst, zijn gemaakt: dezelfde
ingekeerde vrouwen, dezelfde hunkerende mannen, dezelfde ingehouden maar o zo
krachtige sensualiteit.
Toegankelijkheid
voorop
Terryn bundelde al eerder liefdespoëzie voor jongeren:
in 2007 verscheen bij dezelfde uitgeverij Ik wil je. Ook toen koos
hij voor subthema’s als seksualiteit, verlangen en gemis, die hij opende met
eigen teksten. Opvallend is dat meerdere schrijvers uit die bloemlezing ook nu
weer aantreden. Mogelijk wijst dat gewoon op de voorkeur van de samensteller,
op de canonieke status van die namen of bevestigt het de toegankelijkheid van
hun werk. Te vrezen valt dat het wijst op een tekort aan krachtige
liefdespoëzie. Dat enkele van de sterkste gedichten van de recentste namen
komen, lijkt gelukkig die laatste hypothese te ontkrachten.
Clement heeft sinds ze Ik wil
je illustreerde haar beeldtaal verder uitgepuurd, waardoor haar werk aan
kracht heeft gewonnen. Je kunt je afvragen of ook de selectie van gedichten die
weg had moeten afleggen. Hier komt de verborgen agenda opnieuw aan het licht.
De missie is immers duidelijk: jongeren laten kennismaken met poëzie. Daardoor
staan herkenbaarheid en toegankelijkheid voorop, en dat streven ondermijnt soms
– maar zeker niet altijd! – de kwaliteit. Zo is de slottekst van Stef Bos zeker
niet de sterkste – mij is wel eens geleerd dat je met het sterkste begint en
met het tweede sterkste eindigt – en de tekst lijkt vooral daar te staan
omwille van de mooie moraal en de aansluiting bij de openingsteksten. Ook dat
net deze tekst, te lang en te groot, niet sierlijk op de pagina staat, stoort
en is voor een verder zo verzorgd boek een afknapper.
Je ruist in mij is geen
feilloze bloemlezing, maar de sterke illustraties en de verfrissende mix van
teksten maken het niettemin wat het wil zijn: een ideaal geschenkboek voor de
(beginnende) poëzielezer.
Dirk Terryn (sam.), Sabien
Clement (ill.): Je ruist in mij, De Eenhoorn Wielsbeke, 2013, 89 p.,
ill. ISBN 9789058388216
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2013
deze pagina printen of opslaan