Carll Cneut, illustrator van meer
dan veertig boeken, was de laureaat van de Vlaamse Cultuurprijs voor de Letteren
2014. Hij werd bekroond voor zijn werk in het boek De
gouden kooi, of het waargebeurde verhaal van de bloedprinses (met Anna
Castagnoli; 2014) én voor de tentoonstelling In my head, die van december 2014 tot mei 2015 in de Sint-Pietersabdij
in Gent liep. Voor wie verrast was dat een tekenaar een prijs voor letterkunde
in de wacht had gesleept, argumenteerde de jury dat Cneut evenzeer verteller is
van De gouden kooi als Castagnoli, en
zelfs meer dan dat: ‘Zijn tekeningen breken (…) als het ware in de tekst in. (…)
hij (legt) de vertelling open voor interpretatie en persoonlijke invulling. (…)
het werk van Carll Cneut is een toppunt van verbeeldingskunst in alle
betekenissen van dat woord: het heft op vernuftige wijze het onderscheid tussen
tekst en illustratie op.’
Het kinderboek in Vlaanderen
heeft in het begin van de jaren 2000 een enorme kwaliteitsboost gekregen. De
eerste jaren van de 21ste eeuw waren een echte glansperiode voor het
prentenboek, dat zich niet langer alleen tot de jongste kinderen richtte, maar
een groot leeftijdloos publiek aan wilde spreken. Carll Cneut stond in die tijd
aan het begin van zijn carrière als illustrator. Zijn faam en zijn succes zijn
sinds de hoogtijdagen van het prentenboek alleen maar toegenomen in binnen- en
buitenland. Zijn palmares is enorm. Ik noem alleen de belangrijkste prijzen. Hij
kreeg een White Raven en een Bologna Ragazzi Award Special Mention in zijn
beginjaren, en zodra hij zijn signatuur gevonden had, volgden de gerenommeerde
bekroningen elkaar op: een Golden Plaque van de Biennial of Illustration
Bratislava, de Gouden Uil Jeugdliteratuur, de Woutertje Pieterse Prijs, een
nominatie voor de Hans Christian Andersen Award, de Plantin-Moretus Publieksprijs,
twee Zilveren Penselen … Zijn werk wordt uitgegeven in meer dan dertig landen.
Wat maakt dat de man die in 1996
debuteerde met Varkentjes van marsepein (met
Geert De Kockere) – waarvan een Nederlandse recensente zich afvroeg of deze
‘absurdistische verfillustraties’ kinderen wel zouden kunnen aanspreken – zo’n sterke positie heeft verworven? “De hele
wereld verdwijnt in die tekening”, zei Carll Cneut in een interview met Knack
(22 december 2011), toen hem naar zijn manier van werken werd gevraagd. Hij
verwees daarmee naar de intensiteit waarmee hij met een tekening bezig is en
naar de inspiratie die hij put uit zijn omgeving en zijn persoonlijke
leefwereld. Hij maakt bijzonder rijke prenten, waarin niet alleen veel gebeurt,
maar die de lezer ook uitnodigen om associatief te lezen en verbanden te leggen
met ‘lectuur’ buiten het boek, met voorbeelden uit de kunstgeschiedenis en de
wereldliteratuur, met andere leeservaringen. En het is misschien niet eens de ‘volheid’
van zo’n prent die de enorme rijkdom van zijn werk uitmaakt, maar het feit dat
Cneut erin kenbaar maakt dat er nog een hele wereld buiten de bladzijden van
het boek bestaat.
Voor veel van de kenmerken die
bijdragen aan Cneuts waarmerk, zijn al vanaf de eerste boekjes, van eind jaren
negentig, aanzetten te vinden. Cneut zelf beschouwt zijn illustraties voor Willy (met Geert De Kockere; 1999) als
een belangrijk punt in zijn carrière. Het is het beslissende boek geweest, waarin
hij zijn signatuur heeft gevonden. Het kenmerkende element: de figuren passen niet
op de pagina. Een groot deel van het lichaam valt regelmatig buiten de
bladspiegel. Cneut zal dat principe in de jaren daarna telkens opnieuw
weloverwogen toepassen. Meer dan een stijlkenmerk is het een inhoudelijke keuze.
De compositie, waarbij de figuren waar het om gaat, niet noodzakelijk centraal
en volledig zichtbaar afgebeeld worden, roept vragen op over wat er verder nog mee
het verhaal bepaalt. Cneut geeft zijn figuren een verlengstuk buiten de
bladzijde en hij schenkt ze zo aan de verbeelding van de lezer.
Dansen
op het ritme van de tekst
Cneuts prenten bepalen altijd in
grote mate mee de sfeer van het boek. Het is mooi om te ontdekken hoe de illustrator
in bv. Een geheim waar
je groot van wordt (met Carl Norac; 2005) onnadrukkelijk tot de kern
van het verhaal doordringt. Het is
een eenvoudig oosters sprookje over de mentale reis naar volwassenwording. “Wij
maken geen reis, de reis maakt ons” is het motto en dat is ook wat Cneut in
beeld brengt. Salem droomt van de dag dat hij groot zal zijn. Maar groot wordt
hij nooit, zeggen de mensen: “Kleintje, veertje, kruimeltje.” Op de openingsprent
vullen drie gesluierde figuren het beeld; Salem loopt klein, gebogen en in
zichzelf gekeerd helemaal aan de rand van het tafereel.
Op de
volgende prent gaat zijn tobbende figuurtje volledig op in de drukte. Elke keer
als je de prent opnieuw bekijkt, moet je hem zoeken. Cneut brengt hier zeer
knap in beeld dat Salem zich klaarblijkelijk in een wereld beweegt waar hij
zelf geen deel van uitmaakt. Zijn mentale reis maakt hij heel alleen, gedragen
op de wind, en wanneer hij terugkeert, is hij fysiek nog altijd een “kruimeltje”,
maar je ziet hem nu niet meer over het hoofd. Cneut maakt die evolutie heel
subtiel zichtbaar, niet zozeer in de figuur van Salem, maar opnieuw in de opbouw
van de prent. Noracs sobere verhaallijn biedt hem volop de ruimte om de context
en sfeer naar eigen aanvoelen in te vullen. Cneut doet dat zonder het verhaal te
claimen. Hij suggereert, laat beelden zachtjes tot de lezer doordringen, maar
legt geen betekenis op.
Eén miljoen
vlinders (2007), een verhaal over verliefdheid, is een samenwerking met Edward van de Vendel. Van de
Vendel heeft in zijn tekst elk personage gekarakteriseerd in de gestalte van
een dier, maar uitgerekend de jonge verliefde heeft hij in handen van de
tekenaar gegeven. Cneut heeft er een olifantje van gemaakt en met vlinders in
de buik toont de gigant onder de dieren zich als een wat verfrommeld,
onbeholpen kereltje. Op dit moment in zijn oeuvre heeft Cneut al heel wat aandoenlijke
olifantjes, varkentjes en andere aaibare beestjes neergezet en je kunt je
afvragen of hij nog wel kan imponeren met het figuurtje van Stach. Bovendien is
een olifant als klein en kwetsbaar voorstellen ook niet meer dan een cliché.
Een
zekere déjà vu belet echter niet dat je je werkelijk in de rijkdom van de
prenten kunt verliezen. In de menigte vreemd uitgedoste figuren die Stach
omringt bv., waarin je ook figuren uit vorige boeken herkent, en waarvoor Cneut
maar liefst vier bladzijden nodig heeft om ze in beeld te brengen. Het procedé
is intussen welbekend, maar naarmate je langer kijkt, groeit de interesse voor
wat je te zien krijgt, want Eén miljoen
vlinders is een sterk staal van wat Cneut kan met compositie. In de
beweging die hij in de bladzijde brengt waarin de olifant, als was hij
vederlicht, opgenomen wordt in een zwerm vlinders, in de verhoudingen tussen de
personages en in hun lichaamstaal wordt Van de Vendels swingende, fantasierijke
verhaal met technisch vernuft en een groot beeldend verteltalent in beeld
gebracht. Cneut laat zijn
beelden als het ware dansen op het ritme van de tekst.
Lectuur in meervoud
Met
boeken als Eén miljoen vlinders en Een geheim waar je groot van wordt slaagt
Cneut erin lezers van alle leeftijden te boeien met verhalen die niet uitgelezen
zijn als de laatste bladzijde is omgeslagen. Hij exploreerde al vroeg in zijn
carrière de mogelijkheden om betekenis, sfeer en emotie toe te voegen aan wat
uitgebeeld wordt. In Roodgeelzwartwit (met Brigitte
Minne; 2001) verraste hij bv. met de intrigerende laatste prent, die maakt dat
je terugbladert en je lectuur herneemt om er betekenis aan te geven. Een wereld
van mogelijkheden opent zich een paar jaar later voor de illustrator met het gelaagde,
filosofische verhaal Mijnheer Ferdinand
(met Agnes Guldemont; 2003).
Mijnheer Ferdinand wordt op een
dag overvallen door een “blauw gevoel” en gaat op zoek naar wat verloren is. Hij
is een uiterst breekbare figuur, die Cneut in een aantal magistrale beelden
vat, die tot de kwintessens van zijn oeuvre behoren. De broosheid en de
geslotenheid van mijnheer Ferdinands wereld suggereert hij in de eerste prent
op een wat enigmatische manier door zijn huis de vorm van een ei te geven. De eivormen
die in het verdere verhaal telkens opnieuw opduiken, roepen nog meer vraagtekens
op. In een droom ziet mijnheer Ferdinand rijen mensen passeren “in zwarte
jassen en met zwarte schoenen en witte gezichten”; Cneut maakt van de “witte
gezichten” witte – lege – ovale vormen. Ze herinneren aan het huis in het bos,
maar roepen wel een andere sfeer op. Met dergelijke beelden is de inbreng van
de illustrator in het verhaal ingrijpend. Waar in Eén miljoen vlinders tekst en beelden elkaar op hetzelfde elan
verder dragen, brengt Cneut in Mijnheer
Ferdinand expliciet elementen aan die tekst en beeld met elkaar laten
kruisen en die de lectuur aanzienlijk kunnen verdiepen.
Wat de samenhang tussen tekst en
beeld betreft, is Dulle Griet
(met Geert De Kockere; 2005) een heel merkwaardig boek. Dulle Griet verscheen in een serie prentenboeken
van uitgeverij De Eenhoorn waarbij een schrijver en een illustrator uitgenodigd
werden om een interpretatie te geven van een werk van een Vlaamse meester. In
dit geval gaat het om het 16de-eeuwse paneel van Pieter Bruegel. Bruegels Dulle Griet geeft een ontiegelijk donker
beeld van ’s mensen oorlogs- en hebzucht. Hij schilderde Griet als een oorlogszuchtige
vrouw in harnas, die met buit beladen recht de hellepoort lijkt binnen te gaan.
Maar Bruegel was een meester van
meerzinnigheid en ironische satires. Kun je er wel zeker van zijn dat Griet recht
op de hel afstevent? En hoe interpreteer je het feit dat niet alleen de hel,
maar het hele schilderij wemelt van de demonische gedrochten? Met Bruegels schilderij
als inspiratie schreef Geert De Kockere de tekst, waarin een klein stout meisje
een feeks wordt, van kwaad naar erger gaat en tot slot zelf kiest voor de
duivel en de dood. Het verhaal dat Carll Cneut uitbeeldt, is veel complexer en
gaat in op de meervoudige interpretatiemogelijkheden van Bruegels schilderij. Dat
heeft dan ook tot gevolg dat op een bepaald moment tekst en illustraties
helemaal hun eigen weg gaan. Van een kruisbestuiving tussen schrijver en
illustrator is hier geen sprake. Cneut kiest ervoor de dialoog aan te gaan met
Bruegels werk en zijn cultuurhistorische context, en dat geeft een enorme
diepgang aan de prenten.
De compositie van het verhaal in
beelden is bijzonder interessant: de eerste prenten tonen hoe Griet de
gemeenschap onophoudelijk met haar ondeugden teistert. Maar plots is ze verdwenen
en de bladzijden vullen zich Bruegeliaans met feestelingen en spelende
kinderen. Mensen maken een rondedans, over het feest zeilt reusachtig een
opgeworpen bal, die een deel van het tafereel aan het zicht onttrekt. Op de
volgende prent ben je in een heel andere wereld, die van gedrochten, van
monstrueuze vogel- en vismensen. Griet wordt erdoor meegevoerd naar de hel. De
laatste prent maakt een einde aan de onaardse taferelen en keert terug naar het
plein met feestende mensen. We zijn een fractie in de tijd opgeschoven, de bal
is verder gevlogen en nu zie je pas goed wat er zich afspeelt: de mensen dansen
rond het dode lichaam van Griet.
De techniek van het ingebedde
verhaal – dat je bv. kunt interpreteren als wat er zich in de hoofden van de
mensen afspeelt, of wat het daglicht niet kan velen – geeft Cneut de
mogelijkheid om de symboliek uit Bruegels tijd een plaats te geven in de wereld
van nu. Hij vertelt zo een tijdloos en genuanceerd verhaal van goed en kwaad.
Dat mag gerust een krachttoer genoemd worden en mocht de vraag of een illustrator
de verteller kan zijn van een literair verhaal nog aan de orde zijn, dan krijgt
ze hier een overtuigend antwoord.
Zulke boeken laten zien dat Cneut floreert bij verhalen die de
mogelijkheid tot meervoudige lectuur inhouden. En hoewel het prentenboeken zijn,
uitgegeven op de kinderboekenmarkt, hebben ze ook de interesse van een
volwassen publiek gewekt. Het geheim van
de keel van de nachtegaal (2008) doet dat des te meer mede dankzij de tekstschrijver, Peter
Verhelst. Hij herwerkte voor zijn eerste boek voor een jong publiek Hans
Christian Andersens sprookje ‘De nachtegaal’.
De verhaallijn en de belangrijkste personages bleven bewaard, maar in
Verhelsts tekst beweegt bijzonder veel onder de oppervlakte. Hij vertelt beeldend
en dynamisch in een erg visuele taal, laat gedachten botsen en weer
samenvloeien, combineert hoogdravend drama met intimistische poëzie, hij
oreert, filosofeert, schertst … Het is een tekst met een krachtig vloeiend
ritme, dat een appel doet aan de creativiteit en de inventiviteit van de lezer.
En ook van de illustrator, zo is gebleken, want in dit boek is Cneut werkelijk onovertroffen.
Hij laat zijn prenten in kleur, beweging en textuur perfect harmoniëren met de
wisselende verteltoon in de tekst.
De beide auteurs hebben elkaar
erg goed begrepen. Tegenstelling (het keizerlijke hof en de wereld daarbuiten),
begrenzing (de strikte regels van de keizer) en ruimte (dromen van het
onbereikbare) zijn kernwoorden in dit boek, die zowel op de tekst als op de
prenten van toepassing zijn. Cneut werkt minuscuul ettelijke drukke pagina’s
vol opgewonden mensen uit, die bezig zijn met het maken en vervolmaken van iemand
anders leven. In een wemeling van contrasterende kleuren en dramatische gestes bewegen
ze zich in een wereld die enkel uit verplichtingen en verboden bestaat. Tegenover
die neurotische voortgang zet hij een aantal zachte, rustgevende prenten met
onnadrukkelijke contouren: die van het meisje dat ervan droomt de sterren aan
te raken. Ze zit hoog in een boomtop, donker afgetekend tegen de volle maan.
Van cover tot cover is dat beeld als een leidmotief aanwezig.
Het geheim van de keel van de nachtegaal markeert ook een keerpunt in
Cneuts oeuvre. Waar hij tot dan toe hoofdzakelijk prentenboeken maakte, verlegt
hij vanaf 2008 zijn werkterrein grotendeels naar het illustreren van verhalen. Drie
jaar eerder had hij al een start gemaakt met ‘Hou van mij’ (2005), een verzameling van klassieke liefdesverhalen herverteld
door Ed Franck. De beeldtaal van de prentenboekenmaker is er duidelijk in terug
te vinden en in het regelmatige gebruik van collage lijkt Cneut op zoek naar
geschikte uitdrukkingsvormen. Te veel
verdriet voor één hart: vier tragedies van Shakespeare (2008) is het
eerste boek in een nieuwe reeks bewerkingen van klassieken door Ed Franck. Na
Shakespeare volgen Boccaccio, Poe en Chaucer.
Ondoorzichtig
en onaf
Het was in Het geheim van de keel van de nachtegaal al opgevallen dat Cneuts
beproefde techniek om zijn figuren gedeeltelijk buiten de bladspiegel te laten
vallen vrijwel niet meer voorkomt. In de verhalenbundels met Ed Franck
exploreert hij volop de mogelijkheden van silhouettekeningen. In Verboden
liefdes (Boccaccio; 2010) staan zelfs uitsluitend silhouetten. Het zijn
bijzonder krachtige prenten, soms over een dubbele bladzijde, waarin hij met
schaduwwerking en een lichte doortekening toch diepte aanbrengt. Hoewel ze
sterk inzetten op de anekdotiek van de handeling, laten ze ook opening voor
interpretatie. De schaduwbeelden laten iets doorschemeren van wat verborgen zit
zonder het echt te ontsluieren en sommige silhouetten werpen witte schaduwen
af, alsof ze loskomen van de bladzijde.
In Slagveld
van gebroken harten (Chaucer; 2013) schildert hij de silhouetten vaak
paginagroot in rode verf. De contouren zorgen weliswaar grotendeels voor de
expressie, maar je krijgt doorgaans ook een glimp van de gelaatsuitdrukking te
zien, of van het snijvlak van een afgehakt hoofd ... Carll Cneut toont zijn
kwaliteit en veelzijdigheid als illustrator als nooit tevoren. Elk verhaal
wordt ingeleid door het geschilderde portret van de verteller. Dat is nieuw, een
echt portret maakte Cneut tot nu toe zelden. Met nog altijd een voorkeur voor
zijaanzichten schildert hij nu in dit boek een hele reeks sterk uitgewerkte
karaktervolle gezichten. De afwisseling van intense portretten en silhouetten,
die een breed scala van beweeglijke, ingetogen, kluchtige, geëxalteerde …
taferelen brengen – parallel met de keur van genres die Chaucer in zijn Canterbury tales beoefende –, geven een
opmerkelijke dieptewerking aan dit boek. Slagveld
van gebroken harten bevat van het mooiste dat Carll Cneut tot nu toe
maakte. De vormgeving – die hij zelf verzorgde – is bovendien magnifiek, met
vooral zwart-rode contrasten, die ook functioneel in de tekst doorgetrokken
worden.De schaduwprenten suggereren, net
als eerder de afgesneden figuren, dat wat er op de prent te zien is niet het
hele verhaal vertelt. In Het geheim van
de keel van de nachtegaal riep Cneut dat gevoel op met de laag op laag geschilderde
nachtbeelden van het meisje in de boom. Ze laten een open, vrije wereld vermoeden
buiten de beknelling van het keizerlijke hof, maar die wereld komt niet in
beeld. De nacht dekt het zicht niet volledig af, maar geeft ook niets prijs. Cneut
zoekt gestadig verder naar technieken om te suggereren dat er meer is dan je op
het eerste gezicht ziet.
In zijn recentste boeken, De gouden kooi en De
jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje (met
Peter Verhelst; 2015) vallen de contrasten tussen detailtekeningen en ruwe,
onafgewerkte beelden op. In De gouden kooi tracht de despotische
prinses Valentina, die alles heeft behalve datgene waar ze zo intens naar
verlangt, tevergeefs haar dodelijke eenzaamheid te doorbreken. Ze omringt zich
met vogels en doet steeds moeilijker te realiseren bestellingen. Wanneer haar
wens niet vervuld wordt, laat ze degene die faalde in zijn opdracht, onthoofden.
De vogels, waarvan sommige een in detail geschilderde kop krijgen, maar verder onafgewerkt
blijven, lijken een gevoel van onvolkomenheid, leegte en onvermogen te
ondersteunen.
In De jongen, de neushoornvogel, de olifant, de tijger en het meisje, een
Afrikaanse vertelling over een overgangsritueel, vallen naast de herhaalde
ondoorzichtige platen die het oerwoud in beeld brengen, ook een paar abstracte
prenten op, die het sterven en de overgang van de ene wereld naar een andere
suggereren. Ook nieuw in het palet van Cneut zijn de lichte potloodschetsen op een witte achtergrond voor de efemere scènes
in de kopermijn. De kopermijn is een metaforische overgangswereld, die de
jongen zal toelaten zijn leven opnieuw richting te geven.
“Boeken maken
die nooit uit zijn.” Dat is de ambitie die de jonge Carll Cneut zich al vroeg
in zijn carrière stelde en die hij zonder meer heeft waargemaakt. Hij blijft permanent zoeken naar de
beste uitdrukkingsvorm voor wat verhaald wordt. Dat maakt zijn illustratiewerk
tot een intrigerend spel met aan- en afwezigheid, waarin de creativiteit van de
illustrator voortdurend die van de lezer aanspreekt.
Oorspronkelijk
verschenen in het Jaarboek Provincie Oost-Vlaanderen 2015
deze pagina printen of opslaan