Vanaf twaalf jaar

David Almond: Duister

door Peter van den Hoven

12+ - In Duister werkt David Almond een thema uit dat al vanaf het begin op de achtergrond een grote rol speelt in zijn verhalen: wat zou er gebeuren als wij niet het eindpunt van de evolutie zijn? Als we door zouden kunnen groeien tot, -- ja, tot wat? Engelen? Duivels? Goden? Monsters? Daarmee samenhangend kan een andere vraag gesteld worden: wat als wij in de toekomst, als een soort menselijke godjes, leven zouden kunnen maken? Met welke machten en krachten gaat dat gepaard, en wat maakt dat van ons?
 
In Het zwarte slik (Querido, 2001) wordt in een aantal scènes gepreludeerd op wat in Duister in een veelomvattende geschiedenis wordt verbeeld. Een van de "beschadigde kinderen" uit de Witte Poort, is Wilson Cairns, een dikke jongen die met een tas vol klei en boetseerspullen in het tehuis is gekomen, waar hij het liefst ongestoord wil dromen en kleien en "over zijn eigen verbijsterende wereld fantaseren." Zijn dikke vingers kunnen met klei toveren, en dat blijkt als hij beweert dat het mogelijk is zijn kleipoppetjes te laten bewegen." Erin weet niet wat ze ervan moet denken: "Boog het figuurtje zich voorover alsof het bij Wilson vandaan wilde? Of kwam het door de lichtval, door het trillen van Wilsons hand? Zag ik het alleen omdat ik het graag wilde zien?" Later, als Sterre in het tehuis Wilson ontmoet, ziet ze in zijn "kinderen van klei" haar broertjes en zusjes die, als zijzelf, uit de watermodder omhoog naar het leven zijn gehaald, en ze zegt: "Maaksels van watermodder lopen en doen vaak net als wij."
 
Die wonderlijke, van de ene kant fascinerende en tegelijk ook beangstigende macht waarover Wilson lijkt te beschikken, keert in Duister terug in de handen van de vreemde jongen Stephen Rose die, in de jaren '60 van de vorige eeuw, bij zijn wat simpele tante Crazy Mary komt wonen in het katholieke dorpje Felling, waar hij bevriend raakt met Davie, de ik-verteller. Stephen, van het seminarie gestuurd vanwege een soort duivelse praktijken, beschikt over een groot en mysterieus talent om van klei levensechte poppen te maken, die slechts een klein duwtje lijken nodig te hebben om te gaan bewegen. Davie raakt sterk onder zijn invloed, niet alleen omdat de nieuweling niet bang is voor de agressieve protestantse Mouldy en zijn bende met wie steeds weer gevochten moet worden, maar meer nog door zijn indringende aanwezigheid die als het ware bezit van hem neemt: "alsof hij me kneedde, alsof ik zijn klei was."
 
Net zoals Erin in Het zwarte slik raakt Davie in de ban van de begaafde kleivormer die beweert dat zijn poppen écht kunnen leven, als je maar goed kijkt. Wordt hij voor de gek gehouden, is het allemaal illusie, gezichtsbedrog? "Ik vroeg me af of kunstenaars net als God waren, of ze iets goddelijks in zich hadden. Ik piekerde over de vraag of alleen God de wereld leven in kon blazen, of alleen God leven kon scheppen. Steeds weer hoorde ik Stephens stem. Beweeg. Leef. En steeds weer zag ik voor me wat ik met eigen ogen had zien gebeuren." Met zijn vriendin filosofeert hij verder: "Ze zeggen dat we op een dag leven kunnen maken in reageerbuisjes. Dat we dan levende wezens kunnen maken met chemicaliën, elektriciteit en kernenergie." En wat zal het resultaat daarvan zijn?
 
In de tweede helft van het boek, waarin dan al een bijna onhoudbare spanning is opgebouwd, ontrolt zich een drama in een steengroeve dat voortdurend de waarschijnlijkheidsgrenzen tart en de geloofwaardigheid uitdaagt. Het is op die smalle evenwichtsbalk tussen waar en waan dat het verhaal met vaart en toch volkomen in balans naar een hoogtepunt loopt, waarin typische Almond-motieven zoals geloof en ongeloof, God en Duivel, dood en leven, scheppen en vernietigen, werkelijkheid en verbeelding, goed en kwaad, op een zeer fantasierijke wijze worden geconcretiseerd. Hier wordt ook duidelijk dat de auteur er deze keer beter dan in vorig werk in geslaagd is om verhaal en achterliggende idee met elkaar te versmelten, zonder te vervallen in min of meer geïsoleerde uitspraken waarin hijzelf te zeer doorklinkt. Het zijn de personages die dragers zijn van inzichten, opvattingen en twijfels, die vanuit hun functie in het verhaal reageren en handelen. Zoals Davie, die een ingrijpende doods- en geloofscrisis doormaakt en op bijna litanieachtige wijze denkt en droomt: "'Laat me in niks geloven', fluister ik, 'Laat er leven zijn en niks dan leven. Laat het lichaam niks dan klei zijn. Laat God niet bestaan. Laat de ziel niks anders zijn dan een verzinsel. Laat de dood niks anders zijn dan rottend vlees en brokkelende botten. [...] Laat niks belangrijk zijn. Laat het gewoon éen grote rotgrap zijn. God, de wereld, de ziel, het vlees. Niks dan grappen, stomme rotgrappen. Laat er gewoon niks zijn, éen groot verrot niks.'"
 
Almond laat Duister achteraf vertellen door een oudere Davie, waardoor op sommige momenten twee ikken optreden, een terugblikkende en beschouwende ("In die tijd waren de dingen die ik uithaalde kleinigheden, onnozel gedoe.") en een vertellende, concreet ervarende ik. Die zijn op een onopvallende manier in evenwicht, laten in het verhaal betrokkenheid en reflectieve afstand toe, en geven het slot een mooie coda: "Ik vind het niet erg dat er waanzin in zit. Ik heb geleerd dat de waanzinnigste dingen waar kunnen zijn."
 
Duister
is een realistisch, sfeervol (spook)verhaal met in de verte reminiscenties aan oude gothic-vertellingen als Het monster van Frankenstein, maar het is toch in de eerste plaats een moderne, psychologisch knappe coming-of-age-roman, die opnieuw bewijst dat David Almond behoort tot die auteurs die literatuur schrijven voor jongeren en volwassenen, beide categorieën aanspreekt, ontroert en weet te verontrusten en te ontregelen.
 
David Almond: Duister, Lemniscaat Rotterdam, 2008, 222 p. ISBN 9789047700715. Vert. van: Clay door Annelies Jorna.
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2008 

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri