Een atypische prequel op Skellig
12+ - Dertien jaar geleden
debuteerde de Britse auteur David Almond met Skellig (vert. De
schaduw van Skellig). Hij kreeg er meteen de Carnegie Medal voor, zowat de
hoogste onderscheiding die je in het Verenigd Koninkrijk voor een jeugdboek kan
krijgen, en de vertaling won een Zilveren Griffel (Goud is voorbehouden voor
oorspronkelijk Nederlandstalige kinderboeken). Met het magisch realistische Skellig
toonde Almond meteen dat hij een unieke stem was in de jeugdliteratuur, en
hij heeft die reputatie waargemaakt met enkele literair hoogstaande opvolgers,
waaronder Kit’s Wilderness (De wildernis), Heaven Eyes (Het
zwarte slik)en The Fire-Eaters (De vuurvreter). De Hans
Christian Andersen Medal die hij in 2010 voor zijn oeuvre ontving, werd dan ook als een
bijzonder terechte bekroning ervaren.
Met zijn nieuwste boek keert
Almond terug naar zijn gelauwerde debuut, maar al vanaf de eerste bladzijde
valt op dat Mijn naam is Nina geen typisch Almond-boek is. Vaak is het
hoofdpersonage in zijn boeken een eenzelvige, gevoelige jongen die door
omstandigheden gedwongen wordt tot moeilijke keuzes en soms zelfs heldhaftige
daden. Zo’n hoofdpersonage had je ook in Skellig: Michael voelt zich
boos en verloren in een nieuw huis en hij is verdrietig omdat zijn pasgeboren
zusje zwaar ziek is. De mythische figuur Skellig, een gewonde man met vleugels
die in zijn garage woont, brengt het tedere, zorgende karakter van Michael weer
naar boven.
Voor Mijn naam is Nina
heeft Almond een personage uit de zijlijn van dit verhaal gelicht en haar
voorgeschiedenis geschreven, voor ze Michael ontmoette. Nina is van een heel
ander kaliber: ze is extraverter, zelfbewuster en eigenzinniger dan de typische
Almond-jongens, en openlijk tegendraads.
Ook de vorm wijkt af van de
meeste boeken van David Almond. Je krijgt hier geen doorlopend verhaal in de
eerste of derde persoon, maar een dagboek. Het extraverte karakter en de
wisselende stemmingen van Nina komen tot uiting in veel vetgedrukte woorden,
drukletters, schreeuwerige zinnen en uitroeptekens. Daartussen zitten momenten
van reflectie en tederheid. Nina worstelt met de dood van haar vader en heeft
het moeilijk om haar plek in de wereld te vinden. Vooral op school lukt het
niet — de vele, voor haar zinloze, regels op school vormen een verstikkende rem
op haar nood aan vrijheid. Nina is een door en door romantische ziel: ze is
voortdurend op zoek naar schoonheid en vindt die vooral in de natuur en de
literatuur.
Een
typisch element dat ik mis, is het magisch realisme dat Almond zo prachtig
evoceert in zijn beste jeugdboeken en waarbij hij zo schitterend de grens
tussen fantasie en realiteit bespeelt. In slechts één passage krijg je een hint
van iets dat de werkelijkheid overstijgt: Nina waagt zich in de gang van een
oude mijnsite omdat ze als Orpheus wil afdalen naar Hades om haar vader terug
te halen. Daar wordt ze achternagezeten door een hond en een roepende man. Deze
lijn wordt verder niet echt uitgewerkt, en de mogelijke magische laag draagt
het verhaal dus niet mee.
Mijn
naam is Nina mag dan wel geen typisch
Almond-boek zijn, maar slaagt de auteur erin zich op een verrassende manier te
vernieuwen? Niet helemaal. Almond blijft nog te veel aan Skellig vastzitten.
Veel plot zit er niet in Nina’s dagboek, en de thema’s die wel uitgewerkt
worden, kende je al van Skellig: haar liefde voor de poëzie en filosofie
van William Blake, haar afkeer voor school, de bijzondere band met haar moeder
en haar liefde voor vogels. Inhoudelijk verrassen doet deze prequel dus niet,
en het uitdiepen van Nina gebeurt vooral binnen de krijtlijnen die al in Skellig
getrokken werden. Er wordt ook al te nadrukkelijk vooruit verwezen: als je
binnen dit boek blijft, is het niet helemaal logisch dat Nina zoveel aandacht
besteedt aan het huis waar Michael later in zal wonen — voor de rest van
de buren heeft ze nauwelijks aandacht.
De nieuwe vorm die Almond hier
hanteert, is wel verrassend, maar de vraag is of deze vorm ook een echte
meerwaarde biedt. Door de dagboekvorm brengt hij in dit boek een thema naar
boven dat ook al terug te vinden was in Kit’s Wilderness en Jackdaw
Summer (vert. Slangenkuil): het dagboek van Nina begint namelijk met
een metareflectie over het schrijven, een rode draad die Nina daarna nog af en
toe oppikt en die ook als aanwijzing voor de lezer geldt: ‘Een boek hoeft toch
geen verhaal van a tot z in rechte lijn te vertellen’. Of: ‘Soms is het heel
zinnig om onzin te schrijven!’. Vooral aan het begin van het boek, wanneer Nina
aankondigt hoe ze gaat schrijven, heeft dat iets erg gekunstelds:
‘Soms zal een
bladzijde eruitzien als de lucht, met één enkele vogel. Soms als de lucht met
een spikkelzwerm van spreeuwen’.
Pas later, als je weet dat Nina aan haar dagboek is
begonnen nadat haar leerkrachten eerdere schrijfsels hebben afgewezen, wordt de
noodzaak dat ze al vooraf de regels van haar eigen poëtica meedeelt,
geloofwaardiger. Nadien neemt Nina regelmatig — in navolging van de saaie
schrijflessen die ze op school heeft gekregen — schrijfopdrachten op in het
boek. Of die aan haarzelf of aan de lezer gericht zijn, is onduidelijk. Deze
opdrachten zijn leuk als variatie op de typische opstelvragen van school, maar
tegelijkertijd behouden ze wel het didactische karakter: ‘Schrijf niets op een
bladzijde. Dat is heel makkelijk. Kijk nu goed naar de leegte. Dat is ook heel
makkelijk, en ook nog eens heel verrukkelijk’. Almond stopt altijd wel een
moraal in zijn boeken, maar in dit boek ligt de boodschap dat je open,
verdraagzaam en creatief moet zijn, er bijwijlen wel erg dik op.
Ondanks de wat drammerige stijl
van het hoofdpersonage is Mijn naam is Nina toch een belangrijk boek Almonds
oeuvre. De experimentele stukken in het dagboek, waarin Nina zich als schrijver
profileert en bewust afstand zoekt van haar dagdagelijkse zorgen en bezigheden,
zijn geslaagd. Deze fragmenten doen soms wat denken aan Breaktime (vert.
Lang weekend op drie manieren) van Aidan Chambers, al past die zijn
experiment consequenter toe. Bijzonder leuk bij Almond is de tekst die Nina
schrijft voor haar grote toets op school, en waarbij ze een verhaal opbouwt met
allerlei speelse neologismen. Het lijkt wat op Finnegans Wake van
James Joyce en is als klankspel bijzonder geslaagd. Ook haar gedicht in de vorm
van een ei is goed uitgewerkt.
In zijn boeken is Almond vaak begaan met de relatie van het
heden met het verleden. Dat filosofisch thema wordt hier humoristisch ingevuld
wanneer Nina weigert om deel te nemen aan een volgens haar onzinnige oefening
met werkwoordstijden:
‘De tijden zijn veel, veel geheimzinniger. De verleden tijd
was bijvoorbeeld de tegenwoordige tijd voor mensen die vroeger leefden. En de
toekomende tijd wordt al heel vlug de tegenwoordige tijd en net zo vlug weer
verleden tijd. […] Ik wou maar zeggen dat de geheimen van de tijd niet
gereduceerd kunnen worden tot een werkblad over de tijden’.
Toch krijgt het literaire experiment hier iets
vrijblijvends als je het vergelijkt met dat van Chambers. Zo schrijft Nina op
een gegeven moment dat ze bepaalde passages en gevoelens overdreven heeft om de
aandacht van de lezer gaande te houden. Het is een korte en al bij al weinig
indrukwekkende relativering van het voorgaande, terwijl die onbetrouwbaarheid
van de verteller bij Chambers net zijn volledige boek bepaalt: Breaktime is
in zijn geheel geschreven om de lezer op het verkeerde been te zetten. <br
/>
Mijn naam is Nina is een boek dat rijk is aan ideeën
over het leven, over opvoeding en literatuur. Maar al die ideeën creëren ook
een afstand, een afstand die ook in de hand gewerkt wordt door het weerbarstige
karakter van Nina. Pas wanneer ze zich — vaak tussen de regels — durft bloot te
geven en haar breekbare zelf toont, kan het boek echt boeien en ontroeren. Het
einde is wat dat betreft in alle eenvoud een mooie climax: voor het eerst durft
Nina de stap zetten naar een ander kind, Michael. Voor wat volgt, wordt de
lezer verwezen naar Skellig, wat ik nog altijd beschouw als een van de
prachtigste jeugdboeken die de laatste twintig jaar gepubliceerd zijn. Mijn
naam is Nina kun je beschouwen als een interessant voorafje of dessertje,
met interessant voer voor de geest, maar zonder de finesses en slagkracht van Skellig.
David
Almond: Mijn naam is Nina, Querido, Amsterdam
2011, 239 p. ISBN 9789045111834. Vertaling van My name is
Nina door Annelies Jorna. Distributie Standaard Uitgeverij
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2011
deze pagina printen of opslaan