Vanaf negen jaar

Jef Aerts: Vissen smelten niet

door Karin Kustermans

9+ - De entree van Jef Aerts in de kinderboekenwereld, op dat ogenblik al bekend als schrijver van romans en gedichten voor volwassenen, dichter, toneelauteur en muzikant, gebeurde niet onopgemerkt. Met Het kleine paradijs en Groter dan een droom, dat hij samen met Marit Törnqvist maakte, kwam hij binnen langs de grote poort. Onlangs verscheen zijn tweede kinderroman, Vissen smelten niet.  
 
Al op de eerste bladzijde wordt duidelijk dat er iets bijzonders staat te gebeuren. ‘Op de koudste dag van het jaar was het feest in Winteroever. Zodra het ijs op het meer een halve meter dik was, ging de ijsweg open tussen het dorp en de stad aan de overkant.’ Heel het dorp is in feeststemming, want op dit moment is lang gewacht: ‘Niemand wist precies wanneer een barkoude dag ook echt de allerkoudste dag zou zijn, maar de kratten met feestverlichting en wijn stonden al wekenlang klaar.’
 
Alleen Matti voelt zich weinig feestelijk. Hij heeft een missie, en hij heeft weinig tijd om die te volbrengen. Nu de ijsweg open is, moet hij zo snel mogelijk aan de overkant raken. Normaal moet je helemaal om het meer heen om naar de stad te gaan, een tocht van 87 kilometer, maar over het ijs is het slechts 6,7 kilometer. Matti heeft zijn onderneming minutieus voorbereid. Hij weet dat hij twee uur heeft om die 6,7 kilometer over het meer af te leggen. Anders gaat Sirius, de tropische vis die hij naar de overkant wil brengen, dood. Een ‘geschifte’, zo goed als onmogelijke onderneming.
 
Sirius is het pronkstuk uit de vissenverzameling van Matti’s vader. Die verzameling is ten dode opgeschreven. Ze moet plaats maken voor Matti’s neef Jarno, een rebelse puber die na problemen op school en een moeilijke relatie met zijn eigen vader, bij het gezin komt inwonen. Waar de vissen bewaard werden, moet nu de kamer van Jarno komen. En aan die vissen wil Jarno graag nog een centje verdienen: om middernacht, als het feest in Winteroever zijn hoogtepunt heeft bereikt, wil hij een ‘Groot Vissengevecht’ houden, waarop de bewoners kunnen inzetten. Matto kan ze niet allemaal redden, maar hij is vastberaden Sirius wel te redden. Hij zal hem naar het aquarium van de universiteit brengen, in de stad aan de overkant. En dus trekt hij bij -23 graden over het ijs, met de tropische vis in een warmwaterkruik in zijn tas. Met elke stap die hij zet, koelt het water af.
 
De tocht loopt al snel anders dan gepland. Matti is niet de enige die zich over het ijs waagt die avond. Ook Drika, een meisje met een blindenstok, maakt de overtocht, in omgekeerde richting en de twee ontmoeten elkaar. Het is Matti al snel duidelijk dat hij het slechtziende meisje niet aan haar lot kan overlaten en dus neemt hij haar mee naar de stad, met de belofte dat hij haar vervolgens naar Winteroever zal brengen.
 
Aerts beschrijft de tocht zeer zintuiglijk, waardoor je de bittere koude haast kunt voelen, en slaagt er bovendien in de lezer het gevoel mee te geven dat elke seconde telt. Zullen ze de stad bereiken voor de vis doodvriest? En zal Matti erin slagen Drika naar de overkant te brengen? Hoe moet het wanneer ze merken dat Jarno de politie in de stad heeft verwittigd van Matti’s verdwijning? Met dit soort elementen bouwt Aerts een eerste, klassieke spanningsboog op. Hij weet de spanning mooi vol te houden, al laat hij af en toe wat steken vallen. Als Matti en Drika eindelijk de overtocht gemaakt hebben, blijkt het aquarium van de universiteit — uiteraard — op slot. In enkele zinnen is de oplossing voorhanden: een ventilatieraampje dat Matti weet open te wrikken, ‘net groot genoeg om er doorheen te kruipen.’ Het heeft wat van een gemakkelijkheidsoplossing. En als de twee op de terugweg merken hoe een aanhanger van een truck door het ijs is gezakt, geeft Drika Matti instructies hoe hij de aanhangwagen moet loskoppelen om te voorkomen dat de truck, met bewusteloze chauffeur, door het gewicht zal worden meegesleurd. Aerts geeft wel mee dat Drika dit kan omdat ze met haar vader tal van modelbouwvrachtwagens heeft gebouwd, maar toch komt het niet echt geloofwaardig over. Aerts maakt er zich op dergelijke momenten net wat te snel van af, wat meer aandacht voor de feitelijkheden zou het spannende verhaal ten goede komen.
 
Vissen smelten niet moet het dan ook niet in de eerste plaats hebben van dat spannende verhaal. De grote kracht ligt in de verhalen die erachter schuilen. Want natuurlijk maken Drika en Matti de hachelijke overtocht niet voor hun plezier.
 
Drika is langzaam blind aan het worden en zal binnenkort geopereerd worden. Misschien redt die operatie haar ogen, misschien ook niet en verliest ze haar gezichtsvermogen helemaal. Voor dat gebeurt, wil ze nog één keer een plek uit haar kindertijd zien: de Bramenheuvel in Winteroever, waar ze met haar ouders kampeerde. Ze wil er nog één keer naar toe, ‘de plek horen’: ‘Het wuiven van de bomen, het meer in de verte.’ Meteen brengt Aerts een nieuw spanningselement binnen het verhaal: Matti weet dat dat niet kan, want op de plek waar ooit een bloemenweide was op de Bramenheuvel, ligt nu het parkeerterrein van een nieuw vakantiepark met bungalows. Hij slaagt er niet in die ontgoochelende boodschap te brengen aan Drika, en laat haar in de waan dat ze straks de paradijselijke plek uit haar kindertijd zal terugvinden. De vraag hoe dat straks moet, drijft het verhaal verder, maar had een betere uitwerking verdiend, het innerlijke conflict dat deze vraag bij Matti moet uitlokken, blijft onderbelicht.

Het verhaal van Matti is veel sterker uitgewerkt. Matti brengt de tropische vis niet voor zichzelf naar de overkant, maar voor zijn vader: ‘Ik breng Sirius in veiligheid, papa.’ Al heel vroeg in het verhaal komt de lezer te weten dat het niet goed gaat met de vader van Matti. De ogen van de buren priemen in de rug van Matti, op hun lippen brandt een vraag die ze nooit stellen. ‘"Slecht," zou hij zeggen, als hij het lef had gehad zich om te draaien. "Het gaat niet goed met papa. Hij is gestopt met werken, zit de hele dag tegen zichzelf te schaken en slaapt nu op de bank. Dat is toch wat jullie wilden weten?’’’ Zijn vader ligt meestal op de bank, met zijn rug naar de woonkamer, in het schemerdonker starend naar het raam, waarvan het rolluik altijd gesloten bleef. Zijn vader is niet altijd zo geweest, Matti herinnert zich nog het moment waarop ‘vader de laatste keer met hen in de tuin cola had gedronken’. Maar langzaam veranderde zijn vader, eerst haast onmerkbaar: ‘Ja, hij werd wat korter van stof en had niet zoveel honger meer. Hij vergat de brievenbus leeg te halen en zijn spullen slingerden door het huis. Over een eenvoudige vraag kon hij urenlang zitten tobben, alsof iedere "ja" of "nee" een valstrik was. Pas toen vader zich soms dagenlang opsloot in het atelier, werd duidelijk dat het ernst was. Op een nacht had hij vier afgewerkte glas-in-loodramen met een hamer verbrijzeld, terwijl moeder huilend op de drempel zat.’

Aerts is op zijn best in de beschrijving van die depressie (die nooit bij naam genoemd wordt), en hoe Matti daarop reageert. Op die momenten blijkt zijn enorme stilistische kracht en gevoel voor metaforiek. Mooi is bijvoorbeeld waar Matti zijn vader vergelijkt met ‘een poolvis die in het ijs is vastgevroren’. Poolvissen smelten niet als het ijs smelt, en ze bevriezen ook niet omdat ze ‘een soort antivries’ aanmaken. Als het ijs smelt, zwemmen ze gewoon weer verder. Door die gedachte voelt Matti ‘zich op een vreemde manier opgelucht’. ‘Als ze genoeg antivries hebben, tenminste,’ denkt hij erbij. De niet uitgesproken achterliggende gedachte is duidelijk: als zijn vader ‘genoeg antivries’ heeft, komt het allemaal wel goed.
 
Matti voelt een grote verantwoordelijkheid voor zijn vader. Iedereen lijkt de hoop te hebben opgegeven dat hij uit zijn put zal klauteren, ook Matti’s moeder. Vader ‘werd van niets meer blij. Verjaardagen of kerstfeest, een goed rapport op school of een zelfgeschreven verhaal raakten hem nauwelijks nog. Alsof er een laagje olie op hem zat waar alle woorden als druppels op bleven liggen, om meteen weer van hem af te glijden.’ Matti is vastberaden hem te helpen: ‘Hij hoopte dat zijn vader weer een beetje blij zou worden, als hij hoorde dat hij Sirius uit Jarno’s klauwen had gered. […] Misschien zou papa wel weer kunnen glimlachen, dacht Matti. Al duurde die glimlach maar één tel, dan was de overtocht de moeite waard geweest.’
 
In dat verlangen laat Aerts ook de verhalen van Matti en Drika mooi samenkomen. Wanneer Drika voor het eerst over haar gezichtsprobleem praat, vertelt ze hem dat ze op de Bramenheuvel in de bramenstruiken verstrikt is geraakt, en dat de stekels haar ogen hebben stukgeprikt. Later ontkent ze dat, de werkelijkheid is prozaïscher: haar gezichtsvermogen gaat gewoon achteruit. Matti vindt het jammer ‘dat het geen sprookje was’: ‘Niets gebeurde zomaar in sprookjes? Alles had er een échte reden. In sprookjes werden mensen niet vanzelf ziek of verdrietig. Wat zou hij graag weten waarom zijn vader zo somber was geworden. Hij wilde dat vader hem de plek kon aanwijzen waar het allemaal fout was gegaan. Waar hij vast was komen te zitten in de stekels. En welke takken Matti los moest knippen om hem te bevrijden.’
 
Heel Matti’s denken is doordrongen van het verlangen om zijn vader beter te maken. Door zijn tocht en door zijn omgang met Drika leert hij dat de werkelijkheid complexer in elkaar zit. Het probleem van zijn vader kan niet zomaar worden opgelost en een open einde is dan ook het enig mogelijke voor dit verhaal — al laat Aerts wel een sprankeltje hoop toe, waarin enkele metaforen uit het boek mooi samenkomen.
 
Helemaal af is Vissen smelten niet misschien niet, daarvoor had Aerts wellicht wat meer aandacht moeten besteden aan de feitelijke elementen van het spannende verhaal. Het is wel een prachtig gelaagd verhaal, waaruit eens te meer zijn grote vertelkracht en zijn grote stilistische talent blijkt. De kinderliteratuur is eindelijk weer een auteur rijker die het niet schuwt om met veel verbeelding en taalgevoel een verhaal neer te zetten dat bijna tijdloos aanvoelt.
 
Jef Aerts, Vissen smelten niet, Querido Amsterdam, 2013, 160 p., ill. ISBN 9789045115986. Distributie L&M Books

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2013 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri