Het grote voordeel van romans schrijven die
meer dan honderd jaar geleden spelen, is dat alle ooggetuigen dood zijn. Dit
bevrijdt je als schrijver van het lastige probleem lezers te woord te moeten
staan die ‘het zelf allemaal hebben meegemaakt’ en zeker weten ‘dat het anders
zat’. Je kunt dus je gang gaan. En als je dan door een deskundige op een foutje
of een blatante leugen betrapt wordt, kun je je altijd verschuilen achter
‘dichterlijke vrijheid’.
Een stuk lastiger maakt het zich de kunstenaar die zich bezighoudt met de
recente geschiedenis. Natuurlijk, je kunt met veel wegkomen. Regisseur Paul
Verhoeven schiep een versie van de Tweede Wereldoorlog die even weinig met de
werkelijkheid van doen heeft als ‘Allo ‘Allo, tot algemene waardering
van het filmpubliek. En wie zijn roman situeert in de jaren vijftig heeft carte
blanche, want weten wij post-’68-generatie niet allemaal wat een
verschrikkelijke tijd van bekrompenheid en stilstand dat was? Althans, zo heeft
de publieke opinie het ons geleerd en wie de jaren vijftig daadwerkelijk
meegemaakt heeft en beter weet, houdt wijselijk zijn mond, want wie wil er nu
voor een reactionaire nostalgicus versleten worden? Kortom, sommige tijdvakken
lenen zich uitstekend voor het kritiekloos verkondigen van eindeloos herhaalde
flauwekul. Wie een risicoloze historische roman wil schrijven, beperkt zich dan
ook tot grijsmuizerige, vaag naar spruitjes ruikende jarenvijftigers, seksueel
geremde victorianen en onbehouwen middeleeuwers. Ook koloniaal onrecht doet het
goed en laat daarom maar weer eens een slavenschip uitvaren, waarom niet.
Historische
literatuur vertoont nogal eens de kenmerken van een puberale afrekening met
onze (voor)ouders. Zij deden alles fout en wij weten nu beter. (Wat ook inhoudt
dat we nooit van de geschiedenis hoeven te leren, want wat hebben deze
primitievelingen nu te maken met de ontwikkelde, rationele, fijnbesnaarde mens
van nu?) Wat er tegenwoordig ook mis gaat, wij hebben tenminste internet,
vrijheid van meningsuiting, zeep en de pil. Zo.
Geen vogels, geen vissen
Soms droom ik wel eens van
het hiernamaals. Het zijn geen aangename dromen, want ik kom er altijd
historische personages tegen die hun beklag doen over de wijze waarop ze door
mij beschreven zijn. Aangezien verschillende van deze personages tijdens hun
leven alles en iedereen voor de rechtbank sleepten en weer een ander heerschap
de bijnaam ‘De Spietser’ had, kunt u zich voorstellen dat dit geen aangename
ontmoetingen zijn.
Maar als het mogelijk zou zijn, dan zou het geen slecht idee zijn de
schrijver van historische romans eens met zijn tijd en zijn personages te
confronteren. Het wordt nu eenmaal een stuk minder veilig flauwekul te
schrijven over iemand die je ter verantwoording kan roepen.
De verontwaardiging die het
frank en vrij neerpennen van historische lariekoek kan oproepen, heb ik zelf
ervaren toen ik afgelopen zomer jureerde voor een boekenprijs. Een van de
inzendingen had mijn eigen provincie als setting en al na de eerste pagina rook
ik lont. De hoofdpersoon komt per trein aan in Middelburg en ziet daar de
vertrouwde ‘kantelen’ van het ‘middeleeuwse stadje’. Nu gaat de geschiedenis
van Middelburg inderdaad ver terug in de tijd, maar het belangrijkste gedeelte
van de stad is toch gebouwd tijdens de Gouden Eeuw. Kantelen zijn er dan ook
niet te zien. Zeker niet vanuit de trein. Maar ach, dacht ik, vertaalfout
zeker.
Dit was
echter nog maar het begin. De auteur bleek in haar ‘fictieve memoires’ de hele
recente geschiedenis van mijn provincie te hebben herschreven. Zo was het
Middelburgs verzet blijkbaar bijeengekomen onder het hoofdkwartier van de
Duitse bezetter (als dat zo was geweest, had het zeker alle geschiedenisboeken
gehaald), kenden Zeeuwse na-oorlogskinderen geen vogels, omdat die allemaal
opgegeten waren tijdens de Hongerwinter (die overigens enkel het nog niet
bevrijde Noord-Nederland trof) en zwom er geen vis meer in zee (dieptebommen,
volgens de auteur).
En zo waren er nog wel een paar verrassende feitjes waar niemand hier in
Zeeland van op de hoogte was. Laverend tussen verontwaardiging en hilariteit
las ik dapper door, af en toe familie, vrienden en Facebook-kennissen
lastigvallend met een luidkeels ‘Moet je dít nou weer horen!’ Het was een
leerzame leeservaring, een waarschuwing ook, een les dat artistieke vrijheid
zijn grenzen kent als het om historische fictie gaat. Als onbedoelde fouten en
anachronismen al ergernis opwekken bij de lezer, hoe veel meer dan gemakzuchtige
onwetendheid en pertinente leugens? Hoe voorzichtig moet je als auteur van
historische romans omgaan met je materie? En durf je dan nog wel te schrijven?
Meerminnen in badpak
Eén
manier om de historische waarheid te benaderen, is je vooral te baseren op
contemporaine bronnen: ooggetuigenverslagen, historische kronieken, oude
naslagwerken en — voor zover beschikbaar — krantenartikelen. Ook niet vrij van
waarden, fouten en vooroordelen, maar het zijn in elk geval wel de waarden,
fouten en vooroordelen van de tijd zelf en niet van onze eenentwintigste eeuw.
Op het moment dat historici en ooggetuigen met elkaar gaan ruziën wordt het
spannend en raak ik geïnteresseerd.
Zo was de beschrijving die ik
aantrof in een hedendaagse catalogus van een modemuseum in volkomen tegenspraak
met wat ik las in Living Londen uit 1902, een driedelig werk dat
zich bezighoudt met alle aspecten van het Londen van rond de vorige
eeuwwisseling. Het ging over badpakken, dus spits uw oren.
‘Zelfs dames werd toegestaan te
baden,’ verkondigde de catalogustekst, ‘zolang het uit naam van de gezondheid
was. Ze droegen echter overdadig versierde en volledig onpraktische badkostuums,
die zo weinig mogelijk huid lieten zien, en het baden werd beperkt tot niet
meer dan een korte onderdompeling.’
Ja, zo was het, knikken we, want
we kennen natuurlijk allemaal onze BBC-kostuumfilms en houden een minuut
plechtige stilte uit medeleven met die arme, bleke, ingeregen victoriaanse
wezentjes.Maar wat moeten we dan aan met de volgende beschrijving in Living
Londen van een dameszwemclub met de naam The Mermaids? ‘Dankzij hun
overweldigende voorliefde voor krachtsporten zijn hun prestaties in het water
niet mis.’ En ‘De variatie in badkostuums gedragen door de dames — sommige met
meerminachtige schubben, andere vrolijk gestreept — vormt een zeer
aantrekkelijk schouwspel.’ Op de bijbehorende illustratie zie je de Mermaids
in het water, met losse haren en huidstrakke badpakken, in niets de eerder
beschreven hulpeloze wezentjes die zich enkel op doktersadvies laten overhalen
tot een korte onderdompeling.
Geconfronteerd met twee zo tegenstrijdige bronnen, wie moet
je geloven? Mijn stelregel is altijd de kant van de ooggetuige te kiezen. Het
is tenslotte zijn perspectief dat je zoekt, zijn kijk op de wereld die je als
schrijver wilt overnemen om een overtuigend beeld te scheppen van een tijd, van
verdwenen mensen en hun gedachten. En natuurlijk, ook een voorbij tijd kent
vele perspectieven. De meningen over badende vrouwen liepen eind negentiende
eeuw nogal uiteen. Maar de algemene tendens was toch een zekere trots op de
fiere, ferme Engelse meid die zich in het water, te paard en achter het
stuurwiel van de automobiel wist te bewijzen. De typistes en telefonistes in
moderne kantoorgebouwen waren nog zeldzaam genoeg om er lange
tijdschriftartikelen aan te wijden, maar de toon van de artikelen is meestal
bewonderend. Het frêle korsettenwezentje was zich aan het emanciperen en de vrouwenmassa
die zich jaarlijks bij de start van de uitverkoop voor de winkeldeuren
verzamelde — gewapend met de onmisbare paraplu — kon volgens dezelfde
tijdschriften behoorlijk angstaanjagend zijn. (Hoeveel suffragettes die in de
volgende eeuw stenen zouden gooien en ruiten verbrijzelen zullen hun
combat-training hebben gekregen tijdens de uitverkoop?)
Een gedegen onderdompeling in
contemporaine bronnen kan je dus genezen van de nodige vooroordelen. Maar is
het genoeg? Niet altijd, zo merkte ik, geconfronteerd met de nog levende
geschiedenis. Want anders dan de boekengeschiedenis, geeft die je weerwoord.
De gevangenen en de cipiers
Een
indringende confrontatie met het levende verleden had ik een jaar geleden in
Berlijn, tijdens een bezoek aan de voormalige Stasi-gevangenis
Hohenschönhausen. Deze onderzoeksgevangenis waar tegenstanders van het
DDR-bewind werden opgesloten tot hun rechtszaak, is tegenwoordig als Gedenkstätte
voor bezoekers te bezichtigen. Rondleidingen vinden plaats onder leiding
van voormalige gevangenen, wat op zich al bijzonder is, maar de ervaring wordt
nog specialer als je weet dat een flink deel van de bezoekers óók bestaat uit
voormalig gevangenen, én cipiers.
Ik was er om research te doen voor een roman die als thema
dictaturen heeft en voelde me een nogal naïeve toerist die frank en vrij cellen
binnenstapte, en ook weer uit ging. Een gevoel dat ook nog eens versterkt werd
door de aanwezigheid van enkele ex-gevangenen die de verhandeling van onze gids
kritisch volgden en waar nodig aanvulden of tegenspraken. Het ging hier
duidelijk om hun verhaal, niet de nieuwsgierigheid van ons toeristen, en aan
dat verhaal moest recht gedaan worden.
Toen ik na de rondleiding met de
gids in gesprek raakte, vroeg ik naar de behoefte van zowel gevangenen als
cipiers om opnieuw deze plaats te bezoeken. Waarom was die zo sterk? Zijn
antwoord was dat ze vooral behoefte hadden hun versie van de gebeurtenissen te
vertellen en bevestigd te krijgen. Zowel gevangenen als cipiers waren van
mening dat er door (West-Duitse) media en auteurs veel over hen werd verteld,
maar dat hun werkelijke verhaal niet gehoord werd. Artikelen in kranten en
tijdschriften, romans geschreven door buitenstaanders misten in hun optiek
belangrijke details, soms zelfs de essentie. De geschiedenis van hun eigen
leven was geschreven door anderen en zolang zij nog in leven waren, wilden ze
hun stem laten horen om te vertellen hoe het, volgens hen, werkelijk was
geweest.
Het
omgaan met een dergelijke levende geschiedenis, met al zijn verschillende
perspectieven en gevoeligheden, kan een schrijver met zoveel ontzag vullen dat
het moeilijk wordt nog een letter op papier te zetten. Want welk recht heb jij
te schrijven over een leven dat nooit het jouwe is geweest, over leed dat je
nooit aan den lijve ervaren hebt? Goed, je kunt natuurlijk het
inlevingsvermogen inschakelen waarover je als auteur waarschijnlijk ruimschoots
zult beschikken, maar je zult altijd voorbijgaan aan zaken die voor de
ooggetuigen essentieel zijn, je zult altijd ergens de plank misslaan.
Goed, denk je dan,
dan schakel ik de ooggetuigen in en leg mijn werk aan hen voor. Als zij zeggen
dat het klopt, dan klopt het. Maar hoe groot zullen de verschillen zijn tussen
de realiteit van een cipier van Hohenschönhausen en die van een gevangene?
Altijd fout
Als het ontzag voor de geschiedenis mijn
schrijfarm verlamt, vind ik schrale troost in het antwoord dat Sigmund Freud een
moeder gaf die wilde weten hoe ze haar kind dan wél op moest voeden: ‘Mevrouw,
u doet het áltijd fout.’
Het streven naar perfectie hoeft niet
noodzakelijkerwijs perfectie op te leveren. Iedere schrijver wiens oog direct
na het openslaan van zijn versgedrukte roman op een tikfout valt, weet dat. Die
ervaring weerhoudt ons er echter niet van een manuscript opnieuw en opnieuw
door te lezen voor het ter perse gaat en de beste redacteurs in te schakelen.
Zo moet het ook bij het schrijven van historische romans gaan: we moeten bij
ieder boek weer streven naar perfectie, zoveel mogelijk historische
geloofwaardigheid, in het besef dat we deze perfectie nooit zullen bereiken.
Of, als dit te Zen voor u klinkt, we moeten gewoon elke keer weer proberen ons
best te doen.
En wellicht kan het helemaal geen kwaad de lezer
eens te vertellen: het is maar een verhaal. U mag de illusie hebben door de
gangen van een middeleeuws klooster te lopen of met de hoofdpersoon het
dogepaleis in Venetië te bezoeken, maar u bezoekt enkel het hoofd van de
schrijver, die het ook allemaal maar uit boeken heeft. Verhalen uit het heden
bieden geen enkele garantie voor een realistisch verleden. Overeenkomsten met
werkelijke gebeurtenissen berusten nogal eens op louter toeval. Geniet, maar
geloof met mate. En lees vooral een boek dat de alhier genoemde feiten stellig
tegenspreekt en dan liefst nóg een die weer iets totaal anders beweert.
Tot de uitvinding van
de tijdmachine is dit de beste manier om u een enigszins realistisch beeld van
het verleden te vormen.
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2013
deze pagina printen of opslaan