17 december 2012
Het leuke is dat
je, sinds het bestaan van internet, als vertaler vrij onafhankelijk van je
woonplaats kunt werken. Dus doe ik dat ook geregeld. In de maand december
bijvoorbeeld zit ik in Antwerpen, als gast van het Vlaams Fonds voor de
Letteren of preciezer gezegd: als resident in het Vertalershuis
Antwerpen. De maand is al voor meer dan de helft om en het
is tevens ook mijn laatste maand hier in het Elzenveld, want het Vertalershuis
zal vanaf januari 2013 in Zurenborg gevestigd zijn.
Een verhuizing heeft ook Rosie achter de rug, mijn
kleine heldin uit Rosie en Moussa van Michael De Cock en Judith
Vanistendael. Rosie komt met haar moeder met de taxi naar haar nieuwe huis.
Niet met een verhuiswagen, want zoveel spullen hebben ze niet. En nieuwe
vrienden maken hier in deze nieuwe buurt, dat zal wel lang duren, denkt Rosie.
Ik herinner me
het rapport dat ik voor mijn Duitse uitgever schreef. Het geniale aan dit
verhaal is wat de auteurs allemaal hebben weggelaten. Geen afscheid van het
oude huis, geen raar buikgevoel bij het betreden van de nieuwe, lege, kille,
flat. Het verhaal kan helemaal zonder: Rosie en haar moeder staan voor het
huis, lopen de trappen op en de volgende dag staat er een raar jongetje voor de
deur: Moussa.
Het heeft een tijdje geduurd voor ik dat geleerd had: de ruimte die er moet
blijven. Niet alles moet worden aangevuld met woorden, zinnen, voorgekauwde
gedachten. Er mag iets overblijven voor de lezers om zelf in te vullen, om zelf
af te maken.
Misschien ben ik toch wel heel Duits, want voor ik aan een vertaling begin,
haal ik me altijd op een vrij abstracte manier datgene in het boek voor de
geest, wat voor mij wezenlijk is. Hier is dat de zuinigheid der middelen. Rosie
en Moussa zijn eerder arm dan rijk, maar dat gebrek komt heel terloops aan de
orde: de verhuis bijna zonder spullen, de oude derdehandse kater van Moussa die
bij gebrek aan beter voor hond moet doorgaan. Weinig of geen andere vrienden,
kennissen, familieleden. En toch een relaxed verhaal. De dingen zijn zoals ze
zijn en worden als normaal aanvaard. Deze materieel arme kinderen worden niet
van buitenaf bekeken, maar al lezende krijgt men de kleine wereld om hen heen
door hun ogen te zien.
Zulke mijmeringen — ik noem het maar zelfironisch mijn mentale Überbau —
leiden niet rechtstreeks tot praktische oplossingen bij eventuele
vertaalproblemen, maar brengen mij in een bepaalde stemming en zetten als het
ware de toon. Als op zo’n moment de telefoon rinkelt en ik opneem, krijg ik
vaak te horen: ‘O, lag je te dutten? Heb ik je wakker gemaakt?’ Blijkbaar komt
mijn stem dus wel ergens ver vandaan. Niet uit de slaap, nee, maar wel uit een
andere wereld. En het fijne is dat ik deze wereld overal kan oproepen,
thuis, op langere treinreizen, en zeker ook in Antwerpen.
Daar heb je de tweeslachtigheid.
Dit is een werkverblijf en er zijn ook deadlines, maar als ik alleen maar
achter mijn computer zit, waarom ben ik dan hier, in deze mooie stad? Zal ik
toch maar even naar buiten lopen, een boodschapje voor de lunch doen misschien?
Wat moet het worden: De 3 Zussen in de Terninckstraat met hun overheerlijke
kazen en verrukkelijke broodjes? Of de Aldi enkele meters ernaast, want Rosie
en Moussa hebben het ook niet breed? Het eerste is alleen voor heel bijzondere
gelegenheden, en het tweede krijg ik toch niet over het hart. Niet hier, nee.
Het wordt een compromis: ik eet een broodje in de lunchzaak tegenover de Sint
Lutgardisschool in de Maarschalk Gérardstraat.
Er moet ruimte blijven, ook voor
het vertalen in beslotenheid. Als het even kan open ik mijn mails daarom pas na
de lunch. Oei, meteen mis: een mail van mijn belastingadviseur, ingewikkeld. Je
mag dan wel ver van huis zijn, maar e-mail werkt soms als een soort
afstandsbediening. Een tweede mail van uitgeverij Gerstenberg met een fijn
bericht: Ik mag de vertaling van Dertien rennende hertjes van Edward van
de Vendel en Mattias De Leeuw al inplannen voor eind volgend jaar, geweldig.
Dertien
rennende hertjes, de eerste oplage was binnen twee weken verkocht en meteen
zaten ook ongeveer dertien rennende uitgevertjes uit het buitenland de hertjes
achterna. Daarom moest alles zo snel gaan, mijn rapport voor Gerstenberg en
meteen hun beslissing om er een bod op te doen. Dus je mails pas ’s middags
openen, het kan niet altijd. Soms moet je er als de hertjes — pardon, de
kippen — bij zijn. Zolang het maar het leesrapport is, prima. Erger zou zijn
als je omwille van het succes van een boek een vertaling in allerijl moest
inleveren. Natuurlijk droom ik van een door mij vertaalde megaseller, alleen al
vanwege de royalty’s. Maar ik kan me ook voorstellen hoe moeilijk het wordt je
eigen belangen te verdedigen als de commerciële belangen erg groot worden: deel
twee van je gehypete megaseller móet nog dit najaar verschijnen, terwijl je
eigenlijk twee maanden langer voor je vertaling nodig hebt. Het is me nog niet
overkomen, maar ik doe wel alles om niet in de knel te raken met mijn
deadlines. Als het even kan, werk ik niet tegen een deadline aan, maar probeer
liever nog wat tijd over te houden. Maar je vertaling binnen een gezette tijd
afkrijgen, hoort anderzijds wel bij het vak. Je hebt niet eindeloos de tijd en
bovendien moet er ook geld verdiend worden. Ik ga door met Rosie en Moussa, met
het mailprogramma nu aan.
Moussa staat voor Rosies deur. Net als hij verwachtte,
heeft zij haar kinderkamer direct onder de zijne. ‘Als ik een gat boor in de
vloer van mijn kamer, dan kom ik in jouw kamer uit’, zegt hij. ‘Je kan ook
gewoon aanbellen’, antwoordt Rosie. Rosie heeft wel een soort verlies te
verwerken — de verhuizing; we weten niet precies wat ze allemaal heeft
moeten achterlaten —, maar de kluts is ze zeker niet kwijt. ‘Ik woon hier met
mijn moeder’, vertelt ze, en wanneer de soms wat te rechtstreekse Moussa haar
onmiddellijk vraagt: ‘En je vader? Waar is die?’, antwoordt ze: ‘Vind je het
goed als ik je dat een andere keer vertel?’. Ziedaar een flink deel van Rosies
gemis, maar ook haar ongedeerdheid: ze weet een grens te trekken.
De telefoon gaat.
Karen van het Fonds wil weten of ze vandaag al langs mogen komen om ‘de
bibliotheek’ op te halen, d.w.z. de boeken in de twee vertalersappartementen en
in die ene kast buiten op de gang. Vanwege de verhuis van ’t Vertalershuis. Ik
moet lachen. Boek en werkelijkheid lopen soms wat door elkaar heen. Van mij mag
het, want voor wat hoort wat natuurlijk. Collega Mireille van het andere
appartement en ik hadden namelijk al bedongen dat we deze maand reeds een
kijkje vooraf in het nieuwe Vertalershuis zouden mogen nemen, hoewel nog niet
alles gereed is. Mireille en ik zijn natuurlijk benieuwd, maar de collega’s van
het VFL zijn op een andere manier opgewonden vanwege de verhuizing, een
tikkeltje meer gespannen, zenuwachtig of alles wel op tijd goed komt. Verhuizen
met twee tassen en een taxi, geen sprake van! Nog afgezien van alle opknapwerk
in het nieuwe Vertalershuis en het inrichten met nieuwe meubels: alleen al de
boeken in het Elzenveld vullen een hele auto! De dozen die de collega’s ervoor
hebben meegebracht, blijken niet voldoende. Gul leen ik ze voor even mijn
grootste koffer en ik help ook wel even dragen.
Na wederzijds ‘dag’ en ‘bedankt’
en ‘tot gauw’ en ‘we bellen’ is ook deze storm (in een glas water) weer voorbij
en mag de creatieve rust weerkeren in mijn besloten vertalerskluis. Ik denk
erover na wat ‘de fondsen’ (het VFL en het Nederlands Letterenfonds) voor mij
betekenen. Continue steun vanaf het begin. Prijzen sleep je pas later in je
loopbaan in de wacht, maar zou ik alleen ooit zover gekomen zijn? De geregelde
verblijven in Vlaanderen en Nederland maken dat ik me deel voel van het circuit,
en dat is meer dan gezelligheid, het is voeding. Ieder creatief beroep is géven
en als je nooit jezelf voedt, raak je leeg. Ik put inspiratie en motivatie uit
de contacten met uitgevers, auteurs, illustratoren, collega-vertalers. Ik zie
waar ze allemaal mee bezig zijn en omgekeerd weten ook zij wat ik doe. Je
concrete vertaalwerk mag dan in eenzaamheid plaatsvinden, zelfs met een tweede
vertaler in huis, maar door het circuit voel je je deel van een netwerk,
en dat scheelt enorm. Nee, ik voel me geenszins gehinderd door zo’n
onderbreking, maar geniet ervan.
Ik besluit een pot thee te zetten en door te gaan met Rosie
en Moussa. ‘Let maar niet op mijn hond,’ zegt Moussa. Rosie kijkt naar de rode
kater die Moussa aan een halsband houdt. Het is helemaal geen hond, maar een
oude rode kater. ‘Hij ziet er gevaarlijk uit, maar bijten doet hij niet.’ ‘Hou
je mij misschien voor de gek?’ vraagt Rosie. Ze heeft nog nooit iemand gezien
die met een kater uit wandelen gaat en doet alsof het een hond is.
Een mailbericht. De
zaken voor een volgend project zijn rond. Vincent van Gogh, lees ik, met mijn
hoofd nog bij de rode kater van Moussa. Maar rood haar of niet, boek en
werkelijkheid mogen hier even niet door elkaar heen lopen. Het gaat om de
heropening van het Van Gogh Museum in Amsterdam in mei 2013, na de renovatie,
en de daarbij behorende tentoonstelling Van Gogh at work. Ik mag een
gedeelte van de catalogusteksten vertalen. Erbij betrokken zijn the usual
suspects, waartoe ik ook mezelf (in mijn ondergeschikte rol als nederig
vertaler) mag rekenen: het Van Gogh Museum, het Mercatorfonds in Brussel,
uitgeverij Hirmer in München, waar de Duitstalige catalogus zal verschijnen.
Naast de
kinder- en jeugdliteratuur is de kunst mijn tweede standbeen, soms ook mijn
eerste. Mijn carrière als vertaler is er ooit mee begonnen. Prachtige
koffietafelboeken over de Bourgondische Nederlanden, over Rogier van der
Weyden, over Memling en Van Dyck, de geschiedenis van de macht in Europa, over
Pieter Bruegel en steeds weer Van Gogh, te beginnen met een opstel voor de
tentoonstellingscatalogus Van Gogh: die Pariser Selbstbildnisse in 1995
voor de Hamburger Kunsthalle. Er volgden catalogi voor Van
Gogh-tentoonstellingen in Brugge, Amsterdam en New York en Wenen, catalogi over
zijn schilderijen en nog meer. ‘Koffietafelboeken’ zeg ik met enige zelfironie,
want deze boeken zijn vaak zo prachtig uitgegeven dat veel mensen
waarschijnlijk alleen naar de mooie afbeeldingen kijken en de teksten
— waarin zoveel werk en energie ook van mij zit — misschien wel nooit
zullen lezen. Maar daar mag ik echt niet te lang bij stilstaan. Want net als
ieder auteur wil ook iedere vertaler graag gelezen worden. Ik herinner me hoe
ooit een door mij vertaalde roman (voorlopig) niet verscheen. Het lag geheel
niet aan mij of de vertaling, maar het voelde vreselijk. Ik ben zo niet de
ouder, dan toch de pleegouder van ‘mijn’ boek. Je kind dat niet de wereld in
mag, of verminkt wordt door een lelijke omslag of slechte Duitstalige titel, of
dat nauwelijks gekocht en gelezen wordt, voelt als een domper. Andersom maakt
het me heel blij als ik hoor dat bijvoorbeeld de door mij vertaalde
Bruegel-monografie in Duitsland in een tweede, betaalbare en heel hoge oplage
wordt verspreid.
Ook de Ludion-gidsen, waarvan ik er een aantal vertaald heb, hebben
gelukkig goede oplagen. Het gaat hier naast Het Lam Gods in Gent, de
Koninklijke Serres in Laken, het Openluchtmuseum Bokrijk, het Koninklijk Paleis
in Brussel en het Groeningemuseum in Brugge natuurlijk ook om de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal
in Antwerpen. Ook de Duitstalige MAS guide wordt zeker gelezen, waar ik
zelfs voor de eindredactie mocht tekenen. ‘t Stad is dus ook een beetje van
mij, en niet alleen wegens de prachtige slogan ’t Stad is van iedereen,
die zo geweldig warm en verwelkomend is.
Nogmaals terug bij de
koffietafelboeken. Dát bedoel ik, zoals gezegd, zelfironisch. Juist met
Van Gogh ben ik erg begaan. Deze misschien meest beminde van alle schilders,
die zo slecht met zichzelf overweg kon. ‘Ein nervöses Temperament’ heette het
eerste door mij vertaalde opstel over hem, en waarlijk, dat was hij. Een
gekwelde man waar niemand het lang mee uithouden kon. Zijn ouders niet, Gauguin
niet, en als je als vertaler twee maanden met Van Gogh hebt doorgebracht, weet
je waarom. Zó moeizaam hoe hij zijn vak moest leren, zó inspannend zijn gevecht
om zich een beetje los te maken van ideologie en overdreven (christelijke)
moraal, waarvoor hij erg vatbaar was. Die dingen beperkten hem en maakten
het leven zwaar. Misschien maakt juist dat hem zo menselijk. Van Gogh was een
kunstenaar van een ongekende intensiteit en meer dan bij ieder ander kun je
zijn werk niet los van zijn persoon zien. Niet alleen omdat hij —
bijvoorbeeld in zijn brieven — zoveel moeite gedaan heeft om begrepen te
worden. Zijn brieven, maar ook andere teksten
over hem en zijn oeuvre dien je met heel veel empathie te vertalen. Maar in de
huid van Vincent Van Gogh kruipen betekent waarlijk een kruis op zich
nemen. En ik zal dat doen, zolang ik kan kruipen. Al vertalende voel ik me
een vermenigvuldiger en ik ben blij dat ik hetgeen ik goed en belangrijk vind
en hetgeen me aan het hart ligt, kan vermenigvuldigen. Maar ik weet dat ‘Van
Gogh vertalen’ telkens weer een taak is waar ik me bezwaard bij voel, omdat het
zoveel met zijn eveneens intense leed te maken heeft.
Gauw terug naar Rosie en Moussa.
Arm of niet, Rosie gaat voor oudejaarsavond toch lekker oesters kopen voor haar
moeder en zichzelf. Een ritueel dat ze vroeger met z’n drietjes deden, moeder,
vader en zij.
Eten, misschien geen slecht idee. Wat goed dat ik de Aldi links heb laten
liggen. Even de koelkast raadplegen. Ik zou een lekkere soep kunnen maken en
mijn Franse collega Mireille voor een avondetentje kunnen uitnodigen. Een fles
wijn heb ik ook.
Mireille brengt vers brood mee en we eten soep. Ik vertel over van Gogh
en dat ik me verheug en toch weer dat Golgatha-gevoel heb, en ziedaar, zij
heeft een remedie meegebracht: een onvoorstelbaar lekkere kaas van De 3 Zussen
in de Terninckstraat. Mijn Franse collega!
Ons dinertje is voorbij. Geen
oesters, maar het is dan ook geen oudejaarsavond. Ik ontdek nog een
mailbericht. Van het VFL, een uitnodiging voor de nieuwjaarsreceptie op 27
januari. Dan heb ik mijn spulletjes allang weer ingepakt en Antwerpen gedag
gezegd en mijn vertalerskluis thuis weer opgezet. Thuis? Zuhause ist, wo du
dich fühlst, heeft iemand in mijn woonplaats Bad Oldesloe op een muur
gespoten.
deze pagina printen of opslaan