‘Het kan nog jaren duren voor we
ons terdege bewust zijn van de vernieuwende invloed die De Maeyer heeft gehad
op de Vlaamse jeugdliteratuur.’ Dit schreef ik op 3 september 1998 in mijn in
memoriam
in de Standaard der Letteren. Nu, twintig jaar na zijn plotse overlijden, brengt uitgeverij Van Halewyck drie
van zijn kerntitels opnieuw op de markt in een door zijn zoon Peer prachtig
vormgegeven bundel. Deze heruitgave van Fietsen,
In de put en Mama? biedt een geschikt
moment om te proberen zijn invloed in kaart te brengen.
De aanloop
Toen Gregie De Mayer in 1976 de wereld van
het kinderboek binnenstapte, liet weinig vermoeden dat hij zou uitgroeien tot
een van de markantste persoonlijkheden in de Vlaamse jeugdliteratuur. Hij debuteerde
als kinderboekenillustrator met De
heksenschool van Henri van Daele, een auteur voor wie hij in bijna twintig
jaar meer dan dertig boeken zou illustreren. De karikaturaal getekende figuren,
die de invloed verraadden van zijn werk als cartoonist, waren in die jaren
beslist niet uitzonderlijk. Wel bijzonder was zijn gedrevenheid om als
illustrator een eigen ‘stem’ te krijgen en als dusdanig ook gewaardeerd te
worden.
Vanaf 1982 ging hij samen met
Van Daele boeken maken waarbij het tekenwerk helemaal geïntegreerd werd in het
verhaal. Boerenjongens, een
opmerkelijk resultaat van die integratie van beeld en tekst, behaalde in 1984
als eerste Vlaamse jeugdboek de prestigieuze Premio Grafico in Bologna. Het was
meteen het begin van een vruchtbare carrière als boekarchitect, waarmee hij een
grote invloed zou uitoefenen op de professionalisering van het Vlaamse
kinderboek. Een jaar later ging het duo nog een stap verder. Voor Sara en de zes paarden (1985) maakte De
Maeyer eerst de tekeningen, waarbij Van Daele vervolgens de tekst schreef. In
hetzelfde jaar nog verscheen Pief poef
paf, mijn broek zakt af, waarvoor De Maeyer zowel de tekst als de illustraties
maakte. Deze persoonlijke evolutie illustreert zijn streven naar meer erkenning
voor de illustrator. Dat het werk van illustratoren van kinderboeken vandaag
veel meer gewaardeerd wordt dan vroeger, is zonder meer een van zijn
verdiensten.
Ook
al kun je zijn eerste boeken bezwaarlijk vernieuwend noemen, toch bleef De
Maeyer als illustrator experimenteren. In zijn zwart-wittekeningen,
aanvankelijk gekenmerkt door fijne arceringen en stipjes, werd het wit steeds
belangrijker, alsof hij meer ruimte wou laten voor de fantasie van de kijker.
In enkele prentenboeken combineerde hij getekende personages met
gefotografeerde voorwerpen. In De
computer lekt (1986) liet hij sommige tekeningen hertekenen met behulp van
een computer. Een nieuwe uitdaging vormde de animatieserie Saartje en Sander (1989-1991) die hij samen met Henri Van Daele
maakte voor televisie. Het medium dwong hem nog verder te vereenvoudigen.
Sprong in de diepte
En toen, in 1993, kwam Fietsen,
een boek dat Wim van Severen in Ons
Erfdeel (1996, nr. 3) typeerde als ‘een klap in het gelaat van zijn trouwe
publiek’. Tekst én illustraties verschilden wezenlijk van zijn vroeger werk.
Het verhaal vertrok nog steeds van een herkenbare gebeurtenis uit het
kinderleven, maar de vrijblijvende humor was verdwenen. De pogingen van Bet om
te leren fietsen zijn niet langer aanleiding voor een reeks grappige
voorvallen, maar staan symbool voor het opgroeien. Van haar oma leert Bet dat
je niet leert fietsen door uitleg over hoe het moet, maar door het gewoon te
doen. Bij het begin kun je dat duwtje in de rug wel gebruiken, maar verder moet
je het alleen doen, moet je doorfietsen, ‘zonder te weten dat er nog zoveel
gebeuren kan.’ Dankzij deze diepere laag vonden meerdere recensenten het boek boeiend
voor groot en klein.
De suggestieve stijl van de
tekst was toen in boeken voor jonge kinderen vernieuwend, zeker in Vlaanderen.
Het meest vernieuwend waren echter de illustraties. Hierover schreef hij: ‘Maar de dag dat ik ‘foert’ zei en
met een inktbus in de hand de illustraties van Fietsen
op papier spoot, zal ik niet licht
vergeten.’ (persoonlijke correspondentie 20.11.1995). Nog meer dan zijn
tekst herleidde hij zijn tekeningen tot de essentie. Door zijn naïeve
directheid is zijn stijl verwant aan het expressionisme. Zonder omhaal gaf hij
vorm aan zijn gevoelens. Als Bet boos is, drukken enkele dikke lijnen voor mond
en wenkbrauwen haar woede uit.
In 1995 kreeg De
Maeyer voor Juul de Driejaarlijkse
Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor jeugdliteratuur. Voor de jury
weerspiegelen ‘de gedurfde, haast primitieve tekeningen […] perfect de sobere
maar indringende verwoording.’
Met In de put (1993) en Mama?
(1994) trok De Maeyer de lijn van Fietsen door. Hij hanteerde dezelfde expressieve tekenstijl, al gaf
hij die hij in Mama? nog meer kracht
door de contouren met dikke borstelstreken neer te zetten. In de put verbeeldt het belang van vrienden, die met vereende
krachten Pee uit de put halen. In tekst en beeld drukt De Maeyer krachtig Pees
wisselende gevoelens uit van frustratie, woede, angst en spijt. De gevoelens
probeert hij ook in klank te vatten: ‘Logge, donkere wolvenwolken jagen hem
achterna’. In de put bekruipen Pee ook donkere, beangstigende gedachten en
paniek. Door die een plaats te geven, rekent De Maeyer af met het beeld van het
schattige kind dat afgeschermd moet worden van de boze buitenwereld. Daarin
ging hij nog een stap verder in Mama?
Ontredderd door het geruzie tussen haar ouders wil Helena terug in mama’s buik.
Verstopt onder mama’s jurk leert ze hoe belangrijk het is om op eigen benen te
staan, waardoor er ook ruimte komt voor de ander. De drie boekjes bewerkte De
Mayer voor het theater, wat hij ook met later werk deed. Hierdoor werkte hij
ook mee aan de vernieuwing van het Vlaamse jeugdtheater.
Vuurwerk
In 1996 verraste Gregie de Maeyer opnieuw met Juul, een boek over
pesten dat in de kritiek getypeerd werd als ‘een verbijsterend relaas’ (Belle
Kuijken), ‘nogal cru’ (Koen Driessen) en ‘een schokkend, bijtend verhaal’ (Ria
de Schepper). Het thema pesten was niet nieuw, integendeel, het was in de jaren
negentig heel populair in de jeugdliteratuur. Maar opnieuw koos De Maeyer voor
een heel persoonlijke, gedurfde benadering. Terwijl in de meeste kinderboeken
de gepeste voor zichzelf leert op te komen, doorgaans met de hulp van anderen,
legde De Maeyer de nadruk op de vernietigende werking van pesterijen én op de
verpletterende verantwoordelijkheid van de meelopers. Juuls onmacht verwoordde
hij schokkend door hem zichzelf in de vernieling te laten werken: hij knipt
zijn haar af, duwt zijn ogen uit, steekt zijn tong in het stopcontact en legt
zijn benen op de sporen. Daarbij hanteerde de auteur een lijflijke taal die de
wreedheid van het gebeuren onverhuld tot uiting brengt:
‘En Juul deed zijn ogen dicht. Hij wou niets meer zien.
Nooit meer. Met zijn duimen heeft hij zij beide ogen uit zijn kassen gedrukt.
Ze wipten als warme knikkers op de grond. Zonder te stuiteren.’
Door deze benadering was Juul een van de eerste prentenboeken in Vlaanderen die niet bedoeld
waren voor kleuters.
Ook door de vormgeving en de illustraties viel Juul meteen op. De foto’s van het houten beeld van de kunstenaar
Koen van Mechelen braken radicaal met de klassieke kinderboekenillustraties. Op
de foto’s wordt de houten figuur van Juul stuk voor stuk uit elkaar gehaald. Het
boek is het eerste in een reeks totaalprojecten waarin De Maeyer verschillende
kunstvormen wou integreren. De toneelvoorstelling door het gezelschap Gordijnen
voor Konijnen werd een groot succes. Ook voor De kooi (1997) deed De Maeyer een beroep op Koen van Mechelen en
ook hierbij kwam er een theatervoorstelling, naast een tentoonstelling en een
atelier filosoferen met kinderen. Het project verbeeldde de emotionele kracht
van kunst: als Jan zich na de dood van zijn vogel bedrogen voelt, vernielt hij
zijn schuilhut om met de brokstukken een kunstwerk te maken waarmee hij zijn
emoties kan sublimeren.
Gregie De
Maeyer was zeker niet de enige Vlaamse illustrator die in de jaren negentig met
technieken en stijlen ging experimenteren. Er groeide in die jaren een openheid
voor nieuwe vormen in het Vlaamse prentenboek, maar daarin speelde hij zonder
twijfel een cruciale rol, niet alleen door telkens weer nieuwe wegen op te
zoeken, maar ook door onvermoeibaar jong talent te stimuleren. Daardoor heeft
hij een belangrijke impact gehad op andere illustratoren die hun eigen weg
gingen zoals Gerda Dendooven, Klaas Verplancke, Paul Verrept, Erika Cotteleer,
Ingrid Godon, Goele Dewancke, Tom Schamp en Carll Cneut.
In 1998 was er de tentoonstelling ‘Vlaamse reuzen’ in
Bologna, waarvoor De Maeyer het verhaal ‘Reuze’ schreef. Die tentoonstelling
was mee het resultaat van zijn inspanningen als promotor van de Vlaamse
jeugdliteratuur, ook hier samen met zijn kompaan Henri Van Daele. Hij was ook
een van de belangrijkste initiatiefnemers van de jeugdboekenweek en zorgde voor
sponsoring door de bank waar hij werkte op de promotiedienst.
Voor zijn
meest ambitieuze project, Manneke van
glas (1998) trok Gergie De Maeyer met Koen Van Mechelen en fotograaf Peter
Labarque naar Murano om er de techniek van het glasblazen te leren. Het motto
van het boek ‘Het wezen van de dingen vervaagt naarmate het zichtbaar is’
verwijst niet alleen naar het manneke van glas, een wezen dat door zijn
kwetsbaarheid het diepste bij de mens naar boven brengt, maar ook naar zijn
eigen kunstopvatting. Met zijn kunst wou hij raken aan het wezen van de dingen,
niet door het te verklaren, maar in toenemende mate door de kracht van de
suggestie. In een interview met Ria de Schepper noemde hij zichzelf ‘een manneke
van glas’, een kunstenaar die zijn eigen krassen en barsten laat zien in zijn
werk. Dit geeft zijn werk een grote authenticiteit, waardoor het zich nog
steeds een weg naar binnen snijdt bij lezers en kijkers.
Gregie De Maeyer: Fietsen, Van Halewyck, Kalmthout 2018, 144 p. : ill.
ISBN 9789461319166. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan