12+ - ‘KIP … Ik
kan lezen.’ Daarmee begint Poëzie hardop
van het schrijversduo Hans en Monique Hagen, met het wonder dat zich voltrekt
wanneer een kind leert lezen. Het belang van lezen en dan vooral van gedichten
lezen loopt als een rode draad door deze bundel columns. Het begint bij: ‘En zo
is het. Op het moment dat je kunt lezen, begint er een prachtige reis die je
leven lang duurt.’ En het eindigt met: ‘En, we zeggen het nog één keer: lezers
zijn gezonder en gelukkiger dan niet-lezers. Vergeet dat nooit’. Af en toe
ondersteunen ze hun betoog zelfs met gegevens uit wetenschappelijk onderzoek
van Jette van den Eijnden (Wat doet het
boek. Een onderzoek naar de opbrengsten van lezen, Stichting Lezen 2017).
Dat is prima natuurlijk, maar het had overtuigender gekund hadden ze ook
verwezen naar andere, internationale onderzoeken.
De kracht van hun pleidooi steekt echter veel meer in het
enthousiasme waarmee ze hun columns verwoorden. Overigens is die verwoording
heel eenvoudig en no-nonsense, waardoor ze zowel volwassenen als kinderen
kunnen aanspreken. Soms vertrekken ze vanuit een persoonlijke anekdote, maar
vaker vanuit een uitspraak of vraag over poëzie. En in meerdere stukjes
combineren ze beide, zoals in ‘Wat doet de wind’. De column opent met de vraag
‘Hoe weet je of een tekst een gedicht is?’, waarmee ze vaak de poëzielessen
beginnen die ze aan kinderen geven. Een sluitend antwoord hebben ze nog nooit
gevonden, zo stellen ze. Dan benaderen ze dat antwoord maar door poëtische
kenmerken te geven, wat ze doen via anekdotes. Aan de hand van het eerste
gedicht dat ze publiceerden (‘Tijger’) verduidelijken ze het belang van de
versschikking. En het belang van klank en beeldspraak leggen ze uit aan de hand
van een gedicht over de wind dat ze samen met kinderen schreven. Ze verwijzen
wel vaker naar hun poëzieworkshops en optredens. Daar heeft overigens de titel
van de bundel mee te maken: ze lezen veel gedichten hardop. In het boek doen ze
ook geregeld een oproep aan ouders om hetzelfde te doen.
De anekdotes en uitspraken over
poëzie vormen in de columns slechts een introductie tot de bijna honderd
gedichten. Die komen zowel uit bundels die gepubliceerd werden voor volwassenen
als uit bundels voor kinderen. Heel geregeld vormen ze verrassende combinaties,
met de introducties of ‘aanloopjes’ als bindmiddel. Bindmiddel is hier het
gepaste woord, de auteurs leggen de gedichten immers nooit uit. Dat hoeft ook
niet, ze kozen immers voor heldere, doorzichtige of ‘sprekende’ gedichten.
Poëzie hardop dus. Als ze het al over ‘onbegrijpelijke’ gedichten hebben,
citeren ze Joke van Leeuwen die het voorbeeld geeft van ‘Ozewiezewoze
wiezewalle kristalla’, een nonsensversje waar het niet gaat om gelaagde of
meerduidige poëzie. Wat mij betreft hadden ze in hun columns toch af en toe ook
zo’n gedicht mogen opnemen. Het had het geheel rijker kunnen maken.
Dat de combinaties
van de gedichten verrassen, heeft ook te maken met de ogenschijnlijk spontane
gedachtesprongen en de onverwachte verbanden die ontstaan. Via het
tussenwerpsel ‘eh’ komen ze bij het mysterieuze woord ‘orewoet’, dat voorkomt
in een Middelnederlands gedicht van Hadewijch en ‘heftig, brandend verlangen’
betekent. Van een eigen gedicht over (niet) bang zijn in het donker belanden ze
bij het oorlogsgedicht ‘Zoveel doden bergt de aarde’ van Hagar Peeters en ten
slotte bij het prachtig intieme liefdesgedicht ‘Al het nodige’ van Leo Vroman,
waarin hij zijn vrouw bezweert dat ze niet bang hoeft te zijn als hij er niet
meer is. Angst is niet gebonden aan leeftijd, inderdaad. ‘Een gedicht begint
met een vonk’, zo opent ‘In den beginne’. Dan volgt zomaar een sprong naar de
schepping, waarna gedichten volgen over schepping en evolutie van Bette
Westera, J. Slauerhoff en Leendert Witvliet, met als conclusie: ‘Gelukkig zijn
er dichters die zich van alles voor kunnen stellen.’ Zo eenvoudig is het om de
schotten tussen poëzie voor kinderen, jongeren en volwassenen op te heffen.
Als je eenmaal
in de ban raakt van deze cursiefjes en gedichten zou je de illustraties in het
boek vergeten. Die blijven dan ook bescheiden op de achtergrond, alleen al
doordat Maartje Kuijper enkel gebruikmaakt van tinten blauw, en verder zwart en
het wit van het blad. Ze beperkt zich bovendien tot een soort vignet boven de
titel en kleine illustraties in de marge. Als je echter op die tekeningen gaat
letten en ze aandachtiger bekijkt, bevatten ze al evenveel verrassingen als de
teksten. Neem de tekening boven de titel ‘Tegenslag’. Geïnspireerd door de
vraag ‘Wat is wijsheid: blijven koesteren of de kooi wijd openzetten?’ tekent
ze de romp van een vrouw als een kooi, met daarin een meisje. Het geheel lijkt
te zweven, wat mee de twijfel in de vraag verbeeldt.
Poëzie hardop is geen boek om in een ruk uit te lezen, maar wel of
en toe van te proeven. Zonder twijfel werken de stukjes het beste als je ze als
volwassene en kind samen degusteert. Dan is het een idee om met het boek te
doen wat de auteurs hopen dat er met dichtbundels gebeurt, ze laten
rondslingeren ‘op keukentafels, wc’s en nachtkastjes.’
Hans & Monique Hagen,
Maartje Kuiper: Poëzie hardop, Querido, Amsterdam 2019, 128 p. : ill. ISBN 9789045122885. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan