14+ - In 1944 is Ofelia met haar zwangere moeder Carmen Cardoso op
weg naar een molen met bijgebouwen waar haar stiefvader, capitán Vidal, gestationeerd
is. Hij vecht met het leger van Franco tegen het republikeinse verzet dat daar
in het oeroude bos de strijd nog niet opgegeven heeft. Vidal is een snoeiharde
leider tegen wie Ofelia vader moet gaan zeggen, maar dat is ze niet van plan.
De man blijkt niet veel belangstelling te hebben voor zijn vrouw en ‘dochter’,
het gaat hem om de nieuwe zoon die binnenkort geboren zal worden.
Bijna meteen ontdekt Ofelia, die mede omdat zij een
verwoede lezer is, heel ontvankelijk is voor sprookjes en andere oeroude
verhalen, een fraai donker bos, en daarin zelfs een labyrint. Ze wordt
gadegeslagen en achtervolgd door een feeachtig wezentje, dat boodschapper is
van de andere wereld, waarin Ofelia dezelfde is als de lang geleden verdwenen
prinses Moanna. Er wordt naar haar uitgekeken. Het wezentje haalt de hoffaun
erbij, die Ofelia drie opdrachten geeft, te vinden in het boek dat hij haar
geeft. Na die opdrachten zal ze het waard zijn terug te keren naar haar rijk,
iets waar ze in het geheel niet tegen is. Alleen dat nieuwe broertje zou haar wellicht
nog in de gewone wereld kunnen houden. Intussen sluit ze vriendschap met het
hoofd van de huishouding, Mercedes. Deze Mercedes heeft een broer bij de
opstandelingen, die ze, samen met de zachtaardige dokter, in het diepste geheim
steunt.
Het verhaal
is dus, hoe stevig geworteld ook in de werkelijkheid van het Spanje van toen,
óók een sprookje, waarin goed en kwaad recht tegenover elkaar staan. Het begint
ook met ‘Er was eens…’. De schurk, de verpersoonlijking van het kwaad, zal
roemloos sterven.
De Mexicaanse filmregisseur Guillermo del Toro wilde dat er een
boek gemaakt zou worden gebaseerd op zijn film El
laberinto del fauno uit 2006. Dat hij bij Cornelia Funke terecht zou
komen, was vervolgens niet zo vreemd. Zij had immers al een paar boeken
geschreven (zoals De dievenbende van Scipio,
Hart van inkt en het
vervolg Web van inkt) waar
twee werelden naast/onder elkaar blijken te bestaan, en waar bepaalde
begenadigde personages tussen kunnen reizen. Maar hij wist natuurlijk ook dat
ze meer zou doen dan het verhaal een beetje fraai navertellen.
In de 39 genummerde
hoofdstukken vertelt Funke het verhaal van de film vrij getrouw na. De
fundamentele aanvulling vormen de twaalf (inclusief proloog en epiloog)
tussenvertellingen, met titels als ‘Het Labyrint’, ‘De horlogemaker’, ‘De
boekbinder’, ‘De kleermaker die het met de dood op een akkoordje gooide’. Het
zijn allemaal verhalen die iets te maken hebben met het rijk van de prinses,
met het bos en vooral ook met de molen en de vijver daar vlakbij. Ze zorgen
eigenlijk voor een toelichting bij de vragen die je zou kunnen hebben als je de
film gezien hebt, bijvoorbeeld: is Ofelia een onverbeterlijke fantast door al dat
lezen of doet zij niets anders dan de wens van haar onderdanen uit de voor háar
echte wereld te vervullen, namelijk haar terugkeer? En hoe ontstond het
labyrint? Als je dat leuk vindt, kun je allerlei handig aangebrachte
verbindingen vinden tussen de twee werelden: de naam van de onvermijdelijke
heks, de vloek van de molen, het horloge, de kleermaker (Ofelia’s overleden
vader was kleermaker), het volkomen boek met de interessantste band die de
boekbinder ooit gemaakt heeft. Voor de liefhebber: de vader van de veellezer
Meggie uit Hart van inkt is een uitstekend boekbinder, die bovendien
personages uit het boek naar de ‘gewone’ wereld kan halen. Ach, lezen is,
volgens Funke, toch ook vooral leven in twee werelden.
De illustraties staan steeds
voor een van deze tussenvertellingen en wijken qua portrettering (bijvoorbeeld
van de faun en de enge Bleke Man) nauwelijks af van het beeld in de film.
Ofelia wordt opvallend statisch getoond, een keer zelfs als Alice, met de
handen op de rug. Vidal krijgt een prachtige prent: in zijn hand het horloge
van zijn vader (een leidmotief), met een hoofd als Hitler zonder snor.
Funke is een vaardig
verteller, die helaas hier en daar niet ontkomt aan enige oubolligheid, vooral
als het gaat om ‘eeuwige wijsheden’ (‘Er zijn er altijd maar een paar die weten
waar ze moeten kijken en hoe ze moeten luisteren, dat is waar’, meldt ze in de epiloog).
We krijgen een paar keer zelfs te maken met de aloude ‘we’-stijl: ‘Onze
grootste angsten schuilen altijd in de diepte, schuddend aan de grond die we zo
graag vast en veilig onder onze voeten voelen.’ De clichés van het genre (het
veellezende meisje, de harteloze stiefvader, de liefdevolle verbinding met
fantasiewezens, de prinses die terugkwam) kon ze niet vermijden, die zaten
immers al in de film. Ook niet heel origineel is de reflectie op het genre dat
we aan het lezen zijn: (moeder:) ‘Je bent te groot voor sprookjes, Ofelia. Je
moet je met de echte wereld gaan bezighouden.’ (Evengoed kleedt haar moeder
haar aan als een prinses (!) en laat ze haar een verhaal vertellen tegen haar
buik met daarin het nieuwe broertje.) Funkes grootste prestatie is hier de
slimme constructie, met de tussenvertellingen, die een echte verrijking zijn van
het verhaal.
De
vraag is, ten slotte, of de affichering voor dit boek, ‘YA’, helemaal terecht
is. Misschien dat het voor de diehard fantasy-fans niet veel uitmaakt,
maar de hoofdpersoon is tamelijk jong (13) en soms vrij kinderlijk. De wereld
van de vechtende partijen daarentegen wordt wel hard in beeld gebracht. De film
kreeg mede hierdoor het advies 16+.
Cornelia Funke, Guillermo del Torro, Allen Williams: Pans
Labyrint, Querido, Amsterdam 2019, 260 p. : ill. ISBN 9789045123769. Vertaling
van Pan’s Labyrinth, The Labyrinth of the Faun door Esther Ottens. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan