Stefanie De Graef is door de Adviescommissie Kinder- en
Jeugdliteratuur van het Vlaams Fonds voor de Letteren geselecteerd om in 2011
naar Bologna te gaan. Ze wordt vergezeld door Tom Schamp, haar mentor ter
plaatse. Dat het gezelschap van iemand met Bologna-ervaring echt niet weg is,
heeft Stefanie vorig jaar ervaren. Ze was toen voor het eerst en op eigen
kracht op de vakbeurs en heeft het hele gebeuren toen als het ware ondergaan.
Het was ook voor haar een ‘overweldigende’ ervaring, en dat is wat je van zowat
elke Bologna-reiziger kunt horen. Maar als je wil dat uit die overweldiging ook
effectief een resultaat voortkomt, als je verwacht dat je beursbezoek mogelijk
in artistiek of in zakelijk opzicht ook vruchten afwerpt, dan is het goed om
een geschikte reisgenoot mee te nemen. Stefanie De Graef en Tom Schamp bereiden
zich nu voor op hun reis.
Tom Schamp is geen fervente bezoeker van vakbeurzen
allerhande, maar wat je in Bologna aantreft, is wel enig in zijn soort.
Tom Schamp: Ik
vind Bologna belangrijk omdat je er een mooie dwarsdoorsnede krijgt van het
wereldwijde aanbod van kinderboeken. Je kunt er zien wat er in welke landen
leeft en wat de tendenzen zijn. Ik ga er graag naartoe als waarnemer, niet
noodzakelijk om er contacten te leggen. Je bent tenslotte als tekenaar al het
hele jaar door bezig met ‘doen’ en ‘presteren’ en zaken regelen. Rondlopen en
kijken naar het werk van collega’s, dat is belangrijk voor mij, eens rustig
kunnen graven in dat immense aanbod.
Het is natuurlijk wel mogelijk
om op voorhand af te spreken met uitgevers. En wanneer ik straks samen met
Stefanie ga, dan maak ik ook in functie daarvan afspraken met (vooral Franse)
uitgevers en gaan we er samen naartoe. Ik vind het belangrijk om uitgevers uit
te kiezen waarvan je denkt dat ze een beetje op dezelfde golflengte zitten als
jij. Het is natuurlijk aantrekkelijk om aan te sluiten bij het aanbod van een
uitgever waarmee je affiniteit voelt. Zo’n tien jaar geleden, toen ik begon met
prentenboeken, was Le Rouergue bijvoorbeeld de place to be. Dat was de
uitgeverij waar illustratoren hun ding konden doen. Alle kunststudenten daar
naartoe, dus. Le Rouergue heeft inderdaad wel een belangrijke rol gespeeld en
een invloed gehad op andere uitgevers in Frankrijk, maar op de duur werd het te
veel een zaak voor gelijkgestemden, voor kunststudenten die voor een publiek
van kunststudenten publiceerden. Le Rouergue is daarvan teruggekomen.
Soms is het beter om
naar een uitgever te gaan die misschien wat minder populair is, maar waarvan je
voelt dat er zoiets als een common ground is, dat je op dezelfde
golflengte zit. Misschien kan je hen iets nieuws aanbieden en dan ben je beter
af dan bij een uitgever waar je een van de velen bent.
Het hele aanbod
Tom
Schamp: Mij intrigeert Bologna ook altijd artistiek. Ik ga er voor het
boekenaanbod, maar de tentoonstelling bijvoorbeeld zegt mij niet zoveel. Ik doe
er zelf ook niet graag aan mee. De keuze is te veel gestuurd — niet alleen deze
tentoonstelling trouwens, op de Biënnale van Bratislava gebeurt hetzelfde. Je
kunt vrij inzenden voor de tentoonstelling en het aanbod is immens en zeer
divers. Maar je merkt dat er een groepje gelijkgezinde mensen is gaan aanzitten
en die hebben een keuze gemaakt. Het ene jaar lijkt ook sterk op het volgende.
Geef mij maar het volledige aanbod, ik zal zelf wel selecteren. Bovendien
interesseert het boekenaanbod me meer dan illustraties op zich. We zijn als
illustrator tenslotte met meer bezig dan alleen maar prenten maken. Een
geslaagd boek is meer dan een verzameling mooie prenten. Je moet ook een
verhaal kunnen vertellen en je moet ook enigszins op de golflengte van de
uitgevers zitten, anders raak je niet op de markt. Voor Stefanie is het dan ook
interessant dat ze al een paar mooie boeken heeft, die ze kan laten zien. Dat
heeft meer effect dan een map vol illustraties, daar ben ik zeker van.
Uiteindelijk is het toch je werk dat spreekt, meer dan de afspraken die je daar
kan versieren.
Ik zal proberen om op de beurs
een aantal interessante mensen te ontmoeten, samen met Stefanie, maar los
daarvan is het denk ik ook belangrijk om samen door de beurs te lopen zonder
afspraken, en kijken waar je spontaan halt houdt. Dat zou wel eens op dezelfde
plaatsen kunnen zijn.
Cultuur tastbaar maken
Stefanie De Graef: Ik heb tot nu toe het geluk gehad dat het verhaal
dat ik aangeboden kreeg zich altijd in een andere cultuur afspeelde. Ik probeer
altijd eerst de sfeer van een verhaal te treffen. Als het mogelijk is, ga ik
eerst en vooral ter plaatse kijken. Het is belangrijk om in de juiste sfeer te
komen. In Aisja gebruik ik bijvoorbeeld geschilderde patronen (cf.
tijdschriftcover) en die wil ik eerst in het echt zien. Ik breng van mijn
reizen altijd kleine objectjes mee, of papiertjes. Ik vind het belangrijk om
elementen uit een bepaalde cultuur, soms gewoon flarden van een ervaring ter
plaatse, te integreren in mijn prenten zodat ze de context van het verhaal
ondersteunen. De sfeer, en concrete aanknopingspunten voor bijvoorbeeld die
Afrikaanse cultuur in Aisja, vind ik erg belangrijk. Het moet in het oog
springend zijn en een zekere aantrekkingskracht hebben.
Ik ben onlangs met Aisja
op een school geweest waar allochtone kinderen zijn. Ze herkenden meteen een
aantal zaken en begonnen ze aan hun klasgenoten uit te leggen. Ze vonden de
tastbaarheid van hun cultuur in dat boek zo
fijn. Ik ben momenteel aan een nieuw boek bezig. Het is een verhaal van Pieter
van Oudheusden. We werken er allebei nog aan, maar ik neem het mee naar
Bologna. De aanleiding voor mij was een reis naar Japan en ik wilde graag iets
rond Aziatische culturen doen.
Jen de Groeve: Dat is iets
helemaal anders dan je werk tot nu toe, dat doet vooral Afrikaans aan. Het
Verre Oosten is een heel andere cultuur. Hoe beïnvloedt dat je stijl, je
materialen, je manier van werken?
De Graef: Als
ik aan Japanse kunst denk, denk ik aan Hokosai en Hiroshige. Maar wat me vooral
opviel in Japan en China was het gebruik van panelen in goudverf. Prachtige
goudschermen heb ik daar gezien, met planten en dieren op geschilderd. Dit
soort zaken zie je hier veel minder. Ik heb in het nieuwe boek met goudpanelen
gewerkt. Het gaat namelijk over een schilder die zijn meesterwerk maakt. Het is
de eerste keer dat ik met bladgoud werk. Pieter en ik leggen nu het verhaal en
de beelden samen om te kijken of we nog beter op elkaar kunnen afstemmen. Het
gaat natuurlijk om een fictieve wereld — het Japan uit onze fantasie — die
ontstaat aan de hand van het verhaal en de beelden. Daarom blijf ik ook mijn
eigen stijl trouw. Het was een mogelijkheid geweest om wat meer in de richting
van Hokosai te gaan werken, maar dat wilde ik toch liever niet. Het werd me een
beetje te evident.
De Groeve: Bij Japanse
kunst denk ik aan detaillisme, fijn lijnwerk en frêle kleuren. Jouw warme,
volle kleuren, het ‘onafgewerkte’ soms, staan daar ver van af.
Schamp: ik zie
het wel voor mij. Ik denk dat dat verfijnde toch al voor een stuk in Stefanies
werk zit en dat een illustrator door een nieuwe tekst altijd in staat is een
nieuw facet van zijn beeldentaal te ontdekken en te ontwikkelen.
Prenten buiten het boek
De Graef: Bij het aanleveren van prenten bij een uitgever is
het vaak zo dat je niet de definitieve compositie van je prent aan de vormgever
geeft, maar de aparte elementen waaruit ze bestaat. Ik vind het dan altijd jammer
dat je nooit zelf het afgewerkte geheel in handen hebt. Je kan ze zelf wel
afprinten, maar je kan ze bijvoorbeeld niet tentoonstellen.
Schamp: ik maakte vroeger volledige schilderijen. Ik
werk nog niet zo lang met computer, pas een jaar of drie creëer ik ook echt met
computer. Ik merkte bij mezelf dat ik vroeger eerder in functie van het
origineel aan het werken was, dan in functie van het boek. En dat is
uiteindelijk contraproductief. Als ik een mooi schilderij wil maken, kan ik dat
beter gewoon doen, los van de beperkingen die een manuscript sowieso meebrengt.
Nu doe ik het dus anders. Ik werk in losse delen en ik merk dat ik daar bij een
presentatie of een tentoonstelling evenveel kan mee doen als met een volledig
schilderij. Het publiek krijgt er ook meer kijk op hoe zo’n beeld uiteindelijk
ontstaat, en dat intrigeert blijkbaar. Maar ik begrijp je volkomen. En wanneer
je dan ook nog eens afhankelijk bent van wat de vormgever ermee doet, dan kan
zo’n gevoel ontstaan van: ik heb gewerkt in functie van iets, maar noch in
origineel, noch in gedrukte vorm is het helemaal zoals ik het zelf gewild heb.
De Graef: Je raakt ook een beetje de voeling met je
prent kwijt als het allemaal digitaal gaat.
Schamp: De inwerking van het licht, hoe verf zich
gedraagt op karton, papier of hout, dat is een zeer aangenaam gevoel. Ik wil
ook niet helemaal digitaal werken, ik blijf ook werken met geschilderde
elementen, ik beschouw het bijna als ‘huid’, als je dat kwijtraakt ben je in
Barbie-land.
Wat
ik zeer sterk vind in het werk van Stefanie is het schilderkundige en het bijna
driedimensionale. Ik zou zeggen, ‘de textuur’ van haar werk, maar het is
veel meer dan dat, het draait meer om het feit dat je het als object op zich
kan vasthouden.
Het gedocumenteerde karakter
vind ik ook belangrijk. Je merkt de authentieke inspiratie en dat overtuigt. Ik
kan zelf erg moeilijk iets helemaal uittekenen zoals het is, ik breng het niet
op. Het blijft bij een sfeerbepaling. Dat authentieke erin brengen zoals
Stefanie dat doet, dat waardeer ik heel erg bij haar.
Sterke beelden
De Graef: Ik had de neiging om
gezichten niet uit te werken. Men zei mij altijd: je mijdt dat, je kunt het
technisch niet aan. Ik vind het echter niet altijd nodig om een gezicht
helemaal uit te werken. In mijn debuut, Vreemdgaan (2007), heb ik vooral
wazige gezichten geschilderd. Je kunt immers ook gemoedstoestanden en expressie
weergeven zonder dat je de gelaatsuitdrukking gedetailleerd uitwerkt. Ik denk
ook niet dat ik het beeld mooier zou maken door gedetailleerder te gaan werken.
Schamp: Dat klopt, het
zou er anekdotischer door worden, minder universeel. Door het feit dat je iets
openlaat, wordt het interessanter om naar te kijken.
De Groeve: In je latere
werk zijn de gezichten wel meer uitgewerkt, maar ze blijven toch iets vaags
hebben.
De
Graef: Bij Ik ben Pomme bijvoorbeeld was het verder uitwerken
van gezichten nodig omdat het om een individuele figuur gaat. In Vreemdgaan
was een zekere anonimiteit van de figuren op zijn plaats. In de Arabische
cultuur wordt het gelaat trouwens niet afgebeeld. Het mag niet, en dat gegeven
wilde ik er ook in verwerken. Maar het feit dat ik die kritiek kreeg, heb ik
wel als een uitdaging opgevat om te tonen dat ik het wél kan. Ik beschouw het
evenwel als niet noodzakelijk in mijn werk. Je hebt het detail niet nodig om
een sterk beeld te maken. Kleur, en vooral warme kleuren, vind ik belangrijk.
En ook dat je de ondergrond kan zien. Het canvas dat door het schilderwerk heen
komt, geeft een gelaagdheid aan een beeld.
In het nieuwe boek werk ik op hout in plaats van op canvas
(zie boven, ‘Zonnegodin’). Het hout heeft al een patina op zich, zo mooi
verouderd. Ik heb het al eerder gedaan, in Ik ben Pomme. Ik wil in dit
nieuwe boek met dezelfde materialen werken, maar ik streef wel een andere sfeer
na. In Ik ben Pomme bijvoorbeeld heb ik voor een aantal prenten
op hout gewerkt en achteraf digitaal de houtstructuur geaccentueerd. In de
blauwe deur op de prent hierboven bijvoorbeeld, kwam de textuur van de deur te
weinig naar voren. Ik heb dat achteraf nog bijgewerkt. Het is sterker geworden
in druk dan het op het orginele schilderij was.
Ik begin bij een prent altijd
met de achtergrond. Dat is al een schilderijtje op zich eigenlijk, van voor ik
er een tafereel op uitwerk. Ik werk bijvoorbeeld graag met bepaalde soorten
papier die ik mooi vind. Dat tracht ik dan te laten doorwerken in mijn prent.
Ik werk altijd met acrylverf, soms
aangevuld met stift of pen, naargelang van wat de tekening vraagt. Ik combineer
schilderen ook graag met collage. Ik gebruik de techniek om kleuren en patronen
samen te brengen in een geheel. Het houdt er bij mij de spontaneïteit in. Bij
collage dóe je vooral, bij schilderen denk je meer na omdat het trager
gaat. Maar denken kan verlammend werken en in het werkproces kom je vaak
automatisch tot oplossingen. Natuurlijk creëer je eerst een kader waarbinnen je
wil werken, je kan niet zomaar zonder nadenken beginnen, maar de creatieve
oplossingen komen er wel al doende.
Tom Schamp: Bij mij is dat ook zo. Schilderen heeft
toch een zekere remmende werking. Fysiek zowel als psychisch. Het lijkt me een
beetje als bij de beklimming van een berg : je begint vaak intuïtief, spontaan
en direct, maar naarmate je vordert, gaat het almaar trager en omdat het een
relatief lang traject is, durf je op een bepaald moment niet meer echt
ingrijpen. Je hebt het gevoel dat je niet meer terug kunt, terwijl je dat bij
een collage te allen tijde kan. Door collage met schilderwerk te combineren,
blijft er een grotere bewegingsruimte, je blijft met een frissere blik kijken.
Je kan vrijblijvender met de dingen omgaan.
En Bologna?
De
Graef: Ik heb veel hoop op goede contacten en inspirerende ontmoetingen met
uitgevers en illustratoren. Het zou leuk zijn mochten er enkele concrete plannen
uit voortkomen.
Schamp: Bologna is
inspirerend, het geeft een positief gevoel, je ontmoet er collega’s. Veel
illustratoren zijn per slot van rekening naar hetzelfde op zoek:
authenticiteit, communiceren zonder woorden. De herkenning van dat streven bij
collega’s is tof.
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2011
deze pagina printen of opslaan