'Ik ben illustrator, iemand die
boeken verlucht'
Bij
uitgeverij Hoogland & Van Klaveren is het boek Tekenaars: kinderboekenillustratoren
geportretteerd verschenen. De opzet was om 'een overzicht van de
Nederlandse illustratietraditie aan de hand van persoonlijke gesprekken' te
maken. Het was begonnen met een rubriek in het tijdschrift Lezen: 'Een
kijkje in het atelier van een kinderboekenillustrator'. Maar één
tijdschriftbladzijde bleek al gauw te weinig voor het vele boeiende materiaal
dat de gesprekken opleverden. Het zeldzaam mooi uitgegeven boek Tekenaars
is het gelukkige gevolg daarvan. Joukje Akveld biedt hier veel meer dan zomaar
een kijkje in de levens en carrières, en Amber Beckers maakte van elke
illustrator een authentiek, gelaagd fotografisch portret.
De Nederlandse 'illustratietraditie', daar gaat het in
dit boek dus om. Het is een woord dat mij meteen opviel. Ik ben namelijk in de
eerste plaats bekend met de hedendaagse Vlaamse kinderboekenillustratie en de
traditie die de Nederlandse illustratoren kennen, lijkt mij een belangrijk
element in de sterke verschillen tussen hen en hun Vlaamse collega's. Philip
Hofman zegt in dit boek dat de Vlaamse illustratoren 'onconventioneler' zijn
dan de Nederlandse, dat er in Vlaanderen meer 'geëxperimenteerd' wordt. En ook
Fleur van der Weel waardeert in haar Vlaamse collega's dat zij 'meer een eigen
slinger [geven] aan hun werk'.
Daar zijn allicht verschillende redenen voor, maar dat
Vlaamse illustratoren zo'n vijfentwintig jaar geleden hun illustratiekunst als
het ware ter plekke hebben uitgevonden, is daar ook niet vreemd aan. Terwijl in
Nederland in de jaren zestig en zeventig het kinderboek floreerde en er
individualistische illustratoren aan het werk waren (denk bijvoorbeeld aan Fiep
Westendorp), bewoog er in Vlaanderen op dat moment niet veel. Tot vanaf het
einde van de jaren tachtig de stop van de fles knalde en er een generatie
opstond die het Vlaamse prentenboek een artistiek elan gaf en plaats voor een
erg autonome vorm van illustreren ging opeisen.
Velen van hen houden niet van het woord 'illustreren'. Het
doet te veel denken aan eenvoudigweg 'verluchten' van datgene waar het in feite
om gaat, namelijk de tekst. Terwijl zij prenten willen maken die zélf een
verhaal vertellen, met een voorkeur voor grafisch vrije vormen. Nederlandse
illustratoren doen in de regel niet moeilijk over dat woord. Zij hebben immers
grote voorbeelden die hen zijn voorgegaan. Ik noemde Fiep Westendorp al, en in Tekenaars
vallen regelmatig de namen van Cornelis Jetses, Waldemar Post, Carl Hollander,
Peter Vos... De illustratie die een verhaal begeleidt en verfraait, mag er in
Nederland gewoon zijn. Ook de realistische tekening, die in Vlaanderen
blijkbaar niet aan de criteria voor een goede illustratie voldoet, maakt deel
uit van het erfgoed.
Nederlandse illustratoren hebben
het niet nodig gehad om een statement te maken, hoewel ook daar de illustrator
niet het maatschappelijk aanzien genoot (geniet) dat hij verdient. Volgens
Mance Post zitten 'Illustratoren [...] nu eenmaal op de onderste tree van de
kunsttrap'. Maar de illustratiekunst bestond tenminste en illustratoren van
vandaag kunnen zich erbij aansluiten, erop steunen en er afstand van nemen. Zij
kunnen binnen de traditie hun eigen beeldtaal vinden. Mance Post zegt in Tekenaars
dan ook met enige strijdvaardigheid: 'Ik ben illustrator, ik hoop een vakvrouw,
iemand die boeken verlucht.' Zij heeft 'verlucht' met een talent en een finesse
die in Nederland en Vlaanderen zeldzaam zijn.
Het
was niet de ambitie van Joukje Akveld om een geschiedenis van de
illustratiekunst te schrijven, wel een 'kennismaking met een voor velen
onbekend vakgebied.' De vorm die ze daartoe koos, portretten die gebaseerd zijn
op recente en persoonlijke gesprekken met de illustrator, maakte een
geschiedenis trouwens onmogelijk. Als gevolg daarvan ontbreken in dit boek
iconen zoals Fiep Westendorp (1916-2004) en Max Velthuijs (1923-2005).
Negentien illustratoren, die de verscheidenheid van het hedendaagse Nederlandse
illustratielandschap moeten representeren, werden geselecteerd. Mance Post,
Dick Bruna, Thé Tjong-Khing, Ingrid en Dieter Schubert, Annemarie van
Haeringen, Jan Jutte, Marit Törnqvist, Charlotte Dematons, zijn namen waar je
al snel spontaan aan denkt.
Dat Thé Tjong-Khings
werk er (aldus Sieb Posthuma) 'on-hollands' uitziet, is niet waar het om gaat,
net zomin als zijn Javaanse afkomst. Wat maakt dat je hem tot de Nederlandse
illustratiekunst rekent, is dat hij het vak geleerd heeft in de studio's van
Marten Toonder, dat hij Miep Diekman, Annie M.G.Schmidt, Els Pelgrom en andere
groten uit de Nederlandse kinderliteratuur heeft geïllustreerd - het heeft hem
trouwens tot de meest gelauwerde illustrator van het land gemaakt. En bij de
Schuberts is hun Duitse paspoort van geen belang in dezen, wel hun opleiding
aan de Rietveld Academie en hun klassieke status in de Nederlandse
kinderliteratuur. En wat dan met de Nederbelg Joke van Leeuwen, die haar
opleiding in Antwerpen en Brussel genoot en in België is blijven wonen en
werken? Ook zij is als 'dissonante individualist' blijkbaar Nederlands genoeg
om in deze galerij een portret te krijgen.
De
omvangrijke en in veel gevallen bekroonde oeuvres liggen bij illustratoren als
boven genoemden als onweerlegbaar bewijs van hun status voor, maar bij jonger
talent stelt zich de vraag welke van de nog beperkter uitgebouwde oeuvres
binnen pakweg tien jaar de keuze van vandaag zullen bevestigen. Noëlle Smit en
Martijn van der Linden zijn degenen van de jongste generatie illustratoren die
de selectie haalden - met nog die kanttekening bij de immer spijtige gevolgen van
het maken van selecties, dat de recent opmerkelijk presterende Marije Tolman
(De boomhut) buiten het lijstje is gevallen.
'Jochie,
dat is een mooi vormpje'
De
portretten zijn gerangschikt naar leeftijd. Het boek opent met de nestrix,
Mance Post (°1925), en de nestor, Dick Bruna (°1927), onder de illustratoren.
Hekkensluiter is Martijn van der Linden (°1979). Bij Dick Bruna wordt er
relatief diep ingegaan op de feitelijke verwezenlijkingen in zijn carrière. Hij
is dan ook een monument, een meester, de enige Nederlandse tekenaar met een
eigen museum. Hij is met zijn pictografische beeldtaal een 'economische
grootheid' geworden. Zijn ontwerpen van de A.W.Bruna-omslagen en de Zwarte
Beertjes-affiches, zijn internationale bekendheid en waardering, lopen door het
portret als een rode draad. Bruna noemt zichzelf geen illustrator, zijn
vakkennis als grafisch ontwerper is ook bij het maken van zijn prentenboeken
doorslaggevend. 'Jochie, dat is een mooi vormpje', zei Gerrit Rietveld hem ooit
over zijn ontwerp voor een boekomslag. Die kunst van het uitgepuurde beeld
heeft wereldwijd kinderen en kunstenaars aangesproken. Maar op hoge leeftijd is
Bruna nu nog elke dag bezig zichzelf te 'verbeteren'.
Groot
in vakkennis en bescheidenheid is ook zijn generatiegenote Mance Post. Zij
tekende met personages als Madelief (Guus Kuijer) en de creatie in beeld van
Toon Tellegens dierenuniversum geschiedenis in de beslotenheid van een klein en
donker souterrain in Amsterdam. Post komt uit het portret in verschillende
opzichten naar voren als een eenling. Als persoon ('Ik heb nooit erg in
coterieën geleefd.') en als kunstenaar, want een school rond Mance Post heeft
zich nooit gevormd. Ze heeft tot haar 81 moeten wachten voor haar werk met een
belangrijke Nederlandse prijs bekroond werd (een Zilveren Penseel voor Middenin
de nacht) en daarmee behoorde ze tot een exclusief clubje van groten in de
illustratie (onder wie Fiep Westendorp) die bijna een carrière lang naast de
prijzen vielen. Mogelijk ligt dat aan het feit dat ze nogal eens van stijl
wisselt ('Een mens heeft vele kanten en dat geldt ook voor mijn werk.'), maar
die karaktertrek heeft ook als gevolg dat ze de fysieke beperkingen die de hoge
leeftijd meebrengt (haar ogen gaan achteruit), positief kan ombuigen: het heeft
haar bij de robuuste linosneden gebracht en het werken met uitgeknipte vormen
en Japans papier waarmee ze de laatste jaren excelleert.
Joukje Akveld schrijft informatierijke, boeiende
portretten, waarin persoonlijkheden en carrières veelal mooi accorderen. De
jeugd en de jaren van groei zijn vaste ingrediënten en vertrekpunt is altijd de
inrichting van atelier of werkkamer. De plaats die andere mensen en kunstenaars
daar innemen, de manier waarop er geleefd en gehandeld wordt, laten al heel wat
zien van de illustrator en van zijn/haar werk. Afhankelijk van oeuvre en
persoonlijkheid liggen de accenten anders.
En ook komt bij elke illustrator de inspiratie uit de
beeldende kunst aan bod. Waar je bij sommigen directe referenties aan
voorbeelden uit de kunst ziet, kan de inspiratie ook zo goed als volledig uit
het zicht verdwijnen omdat ze volledig is omgezet naar de beeldtaal en de
filosofie van de illustrator. Is bij de Schuberts het schilderij Ophelia floating van de prerafaëliet
Millais de inspiratie geweest voor de prent waar het nijlpaard Ophelia vrolijk
op een waterplas ronddrijft (Ophelia), dan blijft het bij hen bij een
speels en niet dwingend beeldrijm, waar ze in hun eigen stijl en met materialen
aangepast aan hun behoeften, hun doel nastreven: 'kinderen meenemen in een
betoverende wereld en voor even de werkelijkheid buitensluiten.'
Waar zij inhoudelijk inspiratie vonden bij het gedachtegoed
achter Paul Klee's engelen om hun eigen prentenboek Engel te maken, werkt het
bijvoorbeeld bij Harrie Geelen heel anders: 'De moed waarmee Chagall vlekken op
het doek liet vallen, de roekeloze manier waarop Klee verf verf laat zijn - dat
is wat je ervan onthoudt, zo vrij wil ik ook zijn.' De werkwijze van deze
schilders werkt door in Geelens eigen beeldtaal. En bij sommige illustratoren
mag dat duidelijk zichtbaar zijn: Klee is herkenbaar aanwezig bij Wim Hofman
bijvoorbeeld, en Sieb Posthuma knipoogt inVan ansjovis tot zwijntje onder
meer naar Matisse en Hockney. Of het wordt een ode: Dick Bruna maakte in Nijntje
in het museum een saluut aan de kunstenaars die hem mee hebben gemaakt: Mondriaan,
Matisse, Léger, Calder, Braque.
'Ik
schrijf mijn tekeningen'
Akveld
maakt een aantal mooie, verhelderende analyses van techniek of kunstvisie. Zo
bevat Thé Tjong-Khings verhaal een sterk luik over de evolutie van zijn werk.
Het is revelerend om te lezen hoe hij via striptekenen en filmtechnieken, via
een ultrarealistische tekenstijl met beweeglijke figuren en geprononceerde
emoties uit het begin van zijn carrière, tot de gestileerde prenten van vandaag
is gekomen. Akveld formuleert het zo: 'Waar veel illustratoren op zoek zijn
naar de zwierigheid van de schets en een spontane dynamiek het hoogst haalbare
is, daar streeft Thé naar de onhandigheid van een kindertekening. Zijn
virtuositeit is een verworvenheid die hij los wil laten, de beweeglijkheid van
zijn figuren eerder een vloek dan een zegen.' Dat heeft geresulteerd in de
gestileerde, ietwat onbewogen beelden van Thé vandaag, met figuren die nogal
houterig op het blad staan, maar die door het filmisch in scène zetten van het
gebeuren toch niet zonder dynamiek zijn.
Heel
anders is Harrie Geelen: 'Tekeningen moeten de suggestie wekken dat ze in een
impuls zijn gemaakt, niet dat er eindeloos aan gesleuteld is.' Hij werkt graag
met gouache, 'dat droogt lekker snel.' Geelen werkt 'als in een koorts: vlug,
druk, gulzig' en zijn prenten tonen een grote intensiteit, 'de scheppingsdrift
van de kunstenaar sijpelt er aan alle kanten doorheen. Er moet gecreëerd
worden, telkens weer op nieuw.' Nochtans voelt hij zich in de eerste plaats
schrijver, en dat merk je ook aan zijn tekeningen: er zit altijd verhaal in,
abstract is niet aan hem besteed: 'In feite schrijf ik mijn tekeningen.'
Verhalen vertellen leerde hij op verschillende manieren, allereerst van zijn
vader, die verhalen vertelde in een onbestaande taal, wat hem leerde dat de
melodie van de taal belangrijker is dan de woorden. Wellicht leerde diezelfde
les hem ook tekenen, in expressieve lijnen, met belangrijke contrasten en ware
explosies van kleur en beweging. Het portret van deze flamboyante illustrator
is mooi uitgediept, aan de basis van de snelle, soms morsig aandoende
schilderingen ligt een zorgvuldig mens, die analytisch te werk gaat en altijd
op zoek gaat naar de essentie.
Bij
Joke van Leeuwen, die net als Wim Hofman en Harrie Geelen een dubbeltalent is,
vormen tekst en illustratie een erg hechte eenheid: 'Mijn boeken kennen één
leesrichting waarbij de tekeningen inhoudelijk zijn verweven met de tekst. Het
is een associatief samenspel dat alleen werkt als je in je eentje boeken maakt,
met het verhaal van een ander zou het niet lukken.' Akveld vestigt hier de
aandacht op een oeuvre met een uitgesproken experimenteel karakter, dat zich
aan elke poging tot afbakening onttrekt en een enige plaats inneemt binnen de
kinder- en jeugdliteratuur: 'Van Leeuwens fantastische en eigenzinnige
vertellingen in woord en beeld staan daar [het traditionele jeugdboek]
lijnrecht tegenover en gaven een nieuwe invulling aan het begrip kinderboek. Je
zou ze kunnen beschouwen als literaire variaties op conceptuele kunst: aan de
boeken ligt een idee ten grondslag dat als drager van het verhaal
functioneert.'
Akveld brengt in de
negentien werkkamers die ze bezocht, de persoonlijkheid van de illustrator,
zijn invloeden en inspiratie, en zijn eigen werk tot een organisch geheel
samen. Je ziet altijd de carrières zowel als de kunstenaar. Ze evoceert hen in
een beeldrijke, heldere taal met een zeer prettig leesritme. Haar teksten
nodigen uit om op het spoor dat ze uitzet, verder te denken en laten toe zelf
verbanden te leggen, tussen persoon en werk, leerschool en carrière, en bij
gelegenheid ook tussen de illustratoren onderling. Aan de basis van dit boek
liggen een zorgvuldige research en zeer veel kennis van zaken. Akveld heeft een
goed uitgedacht stramien gebruikt om de gesprekken vorm te geven, want ondanks
de zeer uiteenlopende oeuvres en persoonlijkheden vertonen de teksten een
rustige eenheid - zonder dat ze echter in een format gedwongen zijn. Alle zijn
ze informatief, verhelderend en bieden ze de lezer een solide
interpretatiekader. Ze slaagt er met verve in om ook wie niet met een
professioneel oog naar grafisch werk kijkt, de inherente kwaliteit van de
oeuvres te laten ontdekken. Het illustratiemateriaal combineert uitstekend
functionaliteit met esthetiek. De prenten zijn erg doelgericht gekozen om de
kernpunten uit de tekst te illustreren. Samen met een of meer soms paginagrote
afbeeldingen wordt een mooi en adequaat beeld van het oeuvre gegeven.
Amber Beckers leidt elk portret in met een foto van de
illustrator op zijn werkplek. Hij koos voor een compositie waarbij over een
dubbele bladzijde telkens de afbeelding van de illustrator in kleur over een
donkere uitsnit van de tekentafel of het atelier afgebeeld wordt. Een opzet die
mooi aansluit bij het concept van de geschreven portretten. Soms maakt Beckers
een mooie, suggestieve compositie in licht en donker, zoals de hand van de
'maker' op het blad bij Joke van Leeuwen, soms slaagt hij erin de
persoonlijkheid van de kunstenaar en de essentie van het werk in één beeld
samen te brengen, zoals bij Bruna, afgebeeld in een sobere setting waar rechte
lijnen de hoofdtoon voeren, met een enkel helder kleurelement op de achtergrond.
Joukje Akveld, Amber Beckers:
Tekenaars. Kinderboekenillustratoren geportretteerd, Hoogland & Van
Klaveren, Hoorn 2010, 231 p. : ill. ISBN 9789089670939
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswelp 2010
deze pagina printen of opslaan