9+ - Het huis van
Reinier is afgebrand en hij schrijft erover in zijn dagboek. Hoe hij door het
raam in de dakgoot kroop en de buurvrouw uit haar dakkapel hing en riep: ‘Je
bent er bijna! Je bent er bijna!’, hoe ze alles kwijtgeraakt zijn, de
theelepeltjes, kopjes en bekers, zijn lievelingsbroek, en ook de dingen waarvan
ze vergeten waren dat ze ze hadden. Het ergste is dat Zwabbertje, de hamster,
in de brand gebleven is. Zelf zijn ze gelukkig heel gebleven, ook zijn twee
halfbroers. Nu wonen ze voorlopig in een huis waar niks van hen is, waar
Reinier moet slapen in een zolderkamertje zonder raam. Hij hoeft niet bang te
zijn, zegt zijn vader, hij is veilig nu. Zijn vader kan dat weten, zegt hij,
omdat hij ‘al zo lang leefde en daarom meer wist.’ Reinier:
‘Mijn oma is tachtig jaar
geworden, maar die wist toen nog altijd niks over games.
Dat heb
ik haar allemaal moeten uitleggen.’
Op school is Reinier opeens heel
interessant, want hij heeft iets ‘MEEGEMAAKT’ (in rood). Iets MEEMAKEN in rode
hoofdletters kan nogal wat zijn: ‘van de trap vallen en je voet breken. Of
vluchten omdat er bommen op je land vallen. […] En gepest worden. / En iemand
van wie je houdt die doodgaat.’
Denken over oma die doodgegaan is, en over oud zijn en
verslijten (de tv, zijn vader), voert Reinier terug naar hun oude huis, waar
hij tekens vond van mensen die er voor hen woonden: letters in het hout
gekrast, een oude ansicht, vier ouderwetse stoelen. Dat resulteert telkens in
een ingebed verhaal. Het eerst is er het verhaal van Ietje. Ze zit op een nacht
als Reinier niet kan slapen, op een van die stoelen in zijn kamertje. Ze
vertelt over de naoorlogse jaren, toen ze in het huis kwam wonen, de ijsbloemen
op de ruiten in de winter, de juf op school, opa die stierf, zonder dat ze
afscheid van hem kon nemen:
‘Dat is net zoiets
als een zin waar je geen punt achter kan zetten, opdat die opeens’
Op dezelfde manier
komt ook Mitzi met haar verhaal, van hoe ze niet Mitzi mocht heten en moest
onderduiken in de oorlog – Reinier had een gouden ring met haar naam in een verborgen
ruimte gevonden – en ook haar verhaal eindigt in het ongewisse, in de leegte
van het gemis:
‘Ik weet niet waar mijn vader en moeder zijn. Ik weet niet waar mijn zusje is.
Ik weet alleen dat ik weer weg moet, weg, weg…’
Het derde verhaal uit het
verleden is dat van Henke, die de beste van de klas was, maar de kost moest
gaan verdienen als huishoudhulp, in een huis waar ze niet gewaardeerd werd en
ten slotte weggestuurd omdat ze de waarheid zei.
Wat Reinier heeft ‘MEEGEMAAKT’ laat
hem met een beschouwende kinderblik schrijven over herinneren en kwijtraken, vasthouden
en loslaten, over verleden en toekomst, en hoe ze met elkaar verstrengeld zijn.
Zowat alles van vroeger is nu weg, het oude huis bestaat alleen nog in
gedachten, het nieuwe nog alleen in plannen. Maar hopelijk hoeft dat niet nieuw
te blijven, bedenkt Reinier, zal het over honderd jaar een oud huis zijn, met
mensen die sporen vinden van het leven nu. Getekend Reinier, met spiegelende
letters, die vooruit- en terugkijken.
Ik heet Reinier en ons huis is afgebrand is een Joke van Leeuwen
van het zuiverste water. Ze nodigt de lezer uit om met
Reinier van nul af aan en in een bredere context mee te denken over wat het
betekent om alles kwijt te raken. Met tekst en tekeningen in speelse samenspraak -- de 1000 angsten die de
buurvrouw uitstaat als Reinier in de dakgoot kruipt, kun je op de volgende
bladzijde natellen. Reiniers
levens- en denkpatronen zijn op hun kop gezet, hij raakt zoekend en vragend, in
tekst en tekeningen, langs associatieve denksporen uiteenlopende zaken aan,
springerig van het ene onderwerp op het andere: een nieuw bed, een onhandige
sinaasappelpers, moeder die niet meer lacht, een leeg vogelnest, gedachten die
hij niet kan uitzetten… De grondtoon is verlies, er zit zeer veel weemoed en vaak
onuitgesproken hartzeer in dit verhaal. Reinier is zeer pertinent in zijn
bevindingen, zoals dat als tranen van glas waren, ‘die tinkelend op de grond
vielen’, zoals hij eens had gedroomd, je ‘snel [zou] merken waar er veel
verdriet was. Dan knerste dat onder je schoenen.’ Maar zijn verhaal en dat van
anderen vertellen hem: ‘de rest van de wereld ging gewoon door met alles waar
ze mee bezig waren.’
Helemaal donker -- ‘zo donker […] dat je denkt: donkerder bestaat niet’
-- wordt het echter niet. Reinier heeft er een nachtlampje voor en de lezer wordt
verlicht met nuchtere humor: wanneer ze in de klas hebben geleerd over Prometheus
en het vuur, en daar een tekening over moeten maken, tekent Reinier een
volledig zwart blad, want er waren rode en gele kleurpotloden te kort. De juf
vond het, na enig nadenken, wel goed:
‘Ja, nee, ik snap het. Deze tekening vertelt dat de mensen
niet begrijpen wat je hebt meegemaakt.
Maar mijn tekening vertelde
vooral dat ik niet op een geel kleurpotlood wilde wachten.’
Joke van
Leeuwen: Ik heet Reinier en ons huis is afgebrand, Querido, Amsterdam 2020, 104
p. : ill. ISBN 9789045125121. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan