In zijn oeuvre
zoekt Harm de Jonge steevast de grenzen van de verbeelding op. Zijn soms wat
bevreemde verhaalwerelden betoveren. Ook De vogeltjesklok doet dat, met
verhalen die deze keer zijn doordrenkt met nostalgie. De Jonges recentste
kinderboek volgt een bekend patroon: een jongen vindt warmte en veiligheid bij
zijn grootvader-uitvinder-professor, in een schuur bij het huis bewaren ze rommel
en sleutelen ze samen aan vreemde uitvindingen. Voor wie vertrouwd is met de
Nederlandse jeugdliteratuur, is het moeilijk om hierbij niet aan Martha Heesens
De ijzeren hemel (Querido 2004)
te denken.
Uiteraard lopen de verhalen niet
helemaal gelijk: terwijl Noors grootvader net heropleeft dankzij een nieuwe
liefde, worstelt de grootvader van ik-verteller Josse in De vogeltjesklok met
het begin van dementie en is na een beroerte zijn geheugen aangetast. De wens
om het geheugen van de bijzondere Jopie Gosselaar te herstellen biedt het kader
om terug te blikken en tal van verhalen te vertellen, die dokter Bartolli weer
in de ‘leeg gekieperde hersendoosjes’ van Opa Jopie zal plaatsen.
De Jonge heeft in deze
roman veel samengebracht: de onwaarschijnlijke, bizarre verhalen van Opa Jopie
en zijn fantasierijke uitvindingen, Opa’s rouw om Oma, Josses excentrieke,
schilderende vader die verdween, het tweelingzusje dat is gestorven, de
onbeantwoorde verliefdheid en de pester uit de klas. Zo loopt het echte leven
uiteraard ook, maar bij De vogeltjesklok vraag je je wel eens af of die
elementen uit de werkelijke wereld niet nodeloos afleiden van de heerlijke
fantasieën rond vogels en goden, en van de filosofische bedenkingen rond
tijdsbeleving en herinneringen. Jopie Gosselaar wil een klok bouwen waarmee je
terugreist in de tijd.
“Als je teruggaat naar de tijd
dat je Oma niet kende, raak je haar toch ook kwijt, Opa?” “Dat is zo,” zei hij.
“Ik kom uit bij de tijd dat we elkaar voor het eerst zagen. En dat is dan ook
voor het laatst. Maar direct daarna weet je al niet meer dat je iemand voor het
eerst gezien hebt.” Zorgen, verdriet, pijn, je maakte het mee, maar het
verdween ook weer allemaal. Als je ruzie had, gleed je zo naar de tijd dat die
ruzie nog niet begonnen was.’
Uit alles spreekt de enorme waardering die Opa Jopie heeft
voor Josse. Toch is De Jonge in zijn portrettering van de oudere leeftijd geregeld
rolbevestigend. Oud worden betekent aftakeling – ‘Het had allemaal anders
gekund! In plaats van alleen maar ouder worden, had iedereen zich aan het eind
van zijn leven moeten omkeren om weer terug te leven.’ Tegelijk vindt Josse kracht
in de, al dan niet verzonnen, ervaringen en herinneringen die zijn opa met hem
deelt ‘alsof ik al volwassen was’. Naarmate zijn opa minder zelfstandig wordt,
wint Josse aan daadkracht. De pester die De Jonge neerzet als een van de grote
hindernissen voor Josse, kwetst aan het einde zijn hand bij een fout gelanceerde
vuurpijl – een motief dat sterk doet denken aan De Jonges bekroonde Vuurbom (Van
Goor 2011).
De
licht bevreemdende figuren uit De vogeltjesklok zijn dan ook herkenbaar
Harm de Jonge, al neemt de nostalgische sfeer hier meer de overhand dan in het
eerdere, vaak wat mysterieuzere en soms zelfs bedrukkende werk. Dat schurende
heb ik in deze roman gemist, maar in de warmte van het verhaal is het niettemin
heerlijk baden.
Harm de Jonge: De vogeltjesklok, Hoogland & Van Klaveren 2022, 168 p.
ISBN 9789089673657. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan