12+ - Jip kan echt goed tekenen, een opdracht voor dat vak zou dus
geen enkel probleem moeten zijn. De tekeningen waarmee ze het verhaal van dit
boek illustreert, tonen haar talent. Dat heeft ze dan gemeen met haar bedenker,
de nationaal en internationaal bekroonde illustrator Ludwig Volbeda, dankzij
succesvolle samenwerkingen met onder anderen Ted van Lieshout en Benny
Lindelauf. Beiden staan op het achterplat als promotors van dit boek. Net als
Jip heeft Volbeda vòor zijn middelbare school enige tijd op tekenles (hilarisch
beschreven) gezeten. Oever is Volbeda’s debuut als auteur van proza.
Het boek
beschrijft iets meer dan een week, vrijdag t/m zondag, een meivakantie. Elke
dag begint met een becommentarieerde (zwartwit/grijs-)tekening van Jip, en de
zondag eindigt er ook mee. Jip verveelt zich. Dat gebeurde vroeger nooit, want
toen was er haar beste vriend Oever. Maar die is geëmigreerd om bij zijn vader
te gaan wonen. Veel tijd besteedt Jip aan dag- en schemerdromen. Ook aan thuis
het plafond van haar kamer bestuderen, en de wolkenlucht op haar
lievelingsplekje, een kuil in een veldje van een verloederde buurt. Op beide
plekken schrijft ze, liggend op haar rug, maar dit verhaal uitsluitend op het
veldje. Ze zou ook haar zelfportret kunnen maken, maar daarmee is ze al enige
tijd uitstel aan het praktiseren.
Het waarom van de moeite het zelfportret tot een goed einde
te brengen, wordt duidelijk aan het eind van dit sterke verhaal.
Volbeda blaast het
aloude motief van de nieuwe leerling nieuw leven in. Jip, die volgens een getapte
en populaire medeleerling er ‘het meest als docent uitziet’, mag op een dag de
deur open gaan doen als er geklopt wordt. De scène die dan volgt, beschrijft
Jip alsof die zich afspeelde in slow motion. Ze weet meteen dat er een
kennelijk voor altijd interessante jongen binnenkomt. Het boek is opgezet als
een soort brief van haar aan deze nieuwe leerling om haar gedrag aan hem, en zo
ook aan de lezer, uit te leggen. Als dat boven tafel is, is het zelfportret daarna
een fluitje van een cent.
En: krijgen ze elkaar? Ja, en nog iets meer nee, ook in
slow motion.
Jip
is een bijzonder type. Als je goed oplet, pik je de vooruitwijzingen naar Jips
anders zijn wel op, zowel in scènes in de klas als bij haar thuis. Bijvoorbeeld
dat ze in het donker haar tanden poetst en doucht. Als Jip verliefd is, zegt haar
vader dat het (ook) prima is als het om een meisje gaat. Jip is kennelijk een
meisje, tot dat moment nog onduidelijk: Jip is immers als meisjes- en als
jongensnaam mogelijk. Het is bijna jammer als een paar personages ineens
expliciet met deze mogelijkheid op de proppen komen.
Jip is een mooi meisje, maar ze
gedraagt zich zo lesbisch, stelt iemand op school. Oever werd op voetbal
enigszins gepest omdat zijn vriendinnetje eigenlijk een vriendje is volgens de
jongens van zijn team. ‘Ben jij het broertje van ….’ vraagt iemand haar op een
feest.
Als je
op het achterplat de quote van Benny Lindelauf (‘zoektocht van een jong, queer
personage’) hebt gelezen, is het niet echt meer een verrassing, die had de
uitgever dus beter niet kunnen opnemen. Opvallend: het boek is niet uitgekomen in
Querido’s Glow-reeks, een serie jeugdromans met een hoofdpersonage dat op zoek is
naar haar/zijn/hun identiteit.
De tekenlerares constateert Jips uitstelgedrag, maar blijft
onverbiddelijk, ook als Jip met een paar noodgreepjes op de proppen komt (zoals
met iets voor haar gezicht, als een appel bij een Magritte). Heel goed
ingeschat van die docent: het komt heus wel. En wel op de laatste pagina, een prachtige
afsluiting, eenvoudig, helder en ontroerend. Vlak daarvoor wordt ook duidelijk
waarom het boek Oever heet, en krijgen de hoofdstuktekeningen nog een
heel fraaie rol toebedeeld in de ontknoping.
Je kunt je nauwelijks
voorstellen dat dit een prozadebuut is. De taal knettert en sprankelt, je wilt
voortdurend een mooi beeld noteren. Kevervleugeltjes als kerkramen, of ‘Oever
had dat ook, zo’n hoofd dat groter is aan de binnenkant dan aan de buitenkant’.
Slechts een hoog enkele keer doet iets wat gemakkelijk aan (‘De kruidenbuurt
[woonwijk] werd langzaam de onkruidenbuurt’). Volbeda strooit ook zo fijn
motiefjes en spiegelingetjes uit. De liefde voor de biologie, de dagdromen, het
licht, wat als, de dementie van oma. Klasgenoten en leraren worden
trefzeker, en vaak geestig neergezet. Iemand die goed kan tekenen, is vaak een
goeie kijker.
Hier
en daar deed dit me aan de (laatste) boeken van Erna Sassen denken, maar dan zonder
de rauwheid, meer een poëtische lightversie. Ook een met humor beschreven
hoofdpersonage dat apart is, maar wel gerespecteerd wordt, en goed kan tekenen.
Met tekeningen door het boek en hoofdstukken met soms maar één kreet of zin.
Ludwig Volbeda: Oever, Querido, Amsterdam 2024, 230 p. :
ill. ISBN 9789045129990. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan