3+ - Een jaar na Kleine Vos op zoek naar Overal en Nergens is er een vervolg. Het eerste boek sloeg aan
en dat ligt ongetwijfeld aan de overweldigende, ragfijn uitgesneden
illustraties van Thysa Zevenbergen, van wie de naam niet voor niets bovenaan op
de kaft prijkt. Overigens is papiersnijkunst momenteel heel erg in binnen de
kinderboekenwereld, denk aan het verbluffend mooie Middag van
Rebecca Dautremer of het sfeervolle Arabische sprookjes met knipkunstwerk van Geertje Aalders.
Net als in het eerste boek over
Kleine Vos heeft het verhaal een levensbeschouwelijke grondlaag en een
duidelijke boodschap, die in dit boek gelukkig minder expliciet wordt
opgedrongen. Kleine Vos leert dat zij als Vos best waardevol is, maar zich pas
‘volledig’ kan voelen in het gezelschap van een andere vos. Bij het begin van
het verhaal zit ze niet zo goed in haar vel. Ze zou liever een eend zijn, dan
kon ze heerlijk drijven op het water, of een olifant, dan torende ze boven
iedereen uit, of misschien een mus, dan kon ze vliegen met broertjes en zusjes.
Een hechte
lijn in deze ontmoetingen had het verhaal verhaaltechnisch sterker kunnen
maken. Wat doet die olifant in deze rij? Bij de eenden en de mussen bedenkt Vos
dat ze verlangt naar gezelschap, maar waarom doet ze dat niet bij de olifanten?
Want om dat gezelschap draait het uiteindelijk. Dat wordt duidelijk op het
kantelpunt van het verhaal:
‘Ik wou dat ik twee
vosjes was,
dan kon ik lekker samen spelen.’
Een variant op het beroemde
gedicht ‘Spleen’ uit de verzamelbundel Ongerijmde
rijmen van Michel Van der Plas (‘Ik zit mij voor het
vensterglas/ onnoemlijk te vervelen./ Ik wou dat ik twee hondjes was,/ dan kon
ik samen spelen.’). ‘Eenzaam en bedrukt’ vraagt Vos zich af of ze als dier niet
mislukt is. Maar net dan komt de redding of liever redder, uit Frankrijk nog
wel. Waarom uit Frankrijk, daar heeft de lezer het raden naar…
Aan de opbouw van het
verhaal schort nogal wat, het bevat te weinig samenhang en spankracht. Jammer
genoeg bevat ook de vorm veel onvolkomenheden. Net als in het eerste boek over
Kleine Vos worden veel strofen ontsierd door rijmdwang en een kreupel ritme.
Als voorbeeld de vierde strofe:
‘Want ook een vos moet kunnen leven,
en wij
eten nooit eens biet.
Echt, het is niet overdreven,
van
spinazie houden wij dus niet.’
Om het metrum toch nog min of meer in de pas te laten
lopen, grijpt de auteur naar nietszeggende opvullers als ‘echt’, ‘zowaar’,
‘dan’ of ‘moet je weten’. Hoe onnatuurlijk die soms klinken wordt pijnlijk
duidelijk in de slotstrofe:
‘Het was een lange reis kun je wel stellen,
wat
ben ik blij dat ik er ben.
En Kleine Vos, ik wil je wel vertellen:
jij bent het mooiste wat ik ken.’
Gelukkig wordt die slotstrofe
begeleid door een prachtige illustratie waarbij je samen met de vossen heerlijk
kunt wegdromen. De papiersnijkunstwerken van Thysa Zevenbergen zijn vaak
oogverblindend mooi. De combinatie van gekleurde vlakken met witte uitsneden is
intrigerend en zet je haast vanzelf aan het dromen omdat je verbeelding al dat
wit kan invullen. Dat ze veel ruimte laat voor de verbeelding komt ook door het
kleurgebruik: geen flashy, opdringerige kleuren maar lichte tinten bruin en
groen tussen zwart en wit. Het indrukwekkendst zijn de soberste prenten over
twee pagina’s, bijvoorbeeld die van de vos die reikhalzend naar de vogels kijkt
onder een stralende zon in een desolaat duinenlandschap, dat de kunstenares met
enkele golvende lijnen oproept. Bij deze verstilde prent is ook de tekst op
zijn sterkst:
‘Wat
hebben vogels een mooi leven,
want de wind die voert hen mee.
Wat een feest te kunnen zweven
over land en over
zee.’
Zweven
op vleugels van verbeelding, dat is de ervaring die de papiersnijkunst in dit
boek je kan bieden.
Ru de Groen, Thysa
Zevenbergen (ill.): Kleine Vos en het mooiste wat er is, Samsara, Amsterdam
2020, 40 p. : illl. ISBN 9789492995513. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan