‘Jij bent de ziel van je kleren’
12+ - Ommouw me. De titel van zijn nieuwste bundel is een en al Ted van Lieshout.Een imperatief als verzoek, uitroep of
roep om aandacht én liefde. En een neologisme, waarin hij een ding (een mouw)
verbindt met gevoelens, hier in de vorm van een nieuw werkwoord dat bestaande,
met emotie geladen werkwoorden oproept als ‘omarm me’ of ‘omhels me’.
Zoals steeds bij Van
Lieshout is de bundel een onlosmakelijk geheel van teksten en illustraties, wat
hij meteen duidelijk maakt in de ondertitel: ‘Gedichten en portretten van
kleding en schoeisel’. De combinatie van gedichten en ‘portretten’ roept
herinneringen op aan een eerdere bundel Onder mijn matras de erwt, waarin
hij gedichten combineerde met poppenkoppen die hij ooit gemaakt had en op
bijzondere manieren aankleedde. In beide bundels vormen dingen die de dichter
bewaarde aanleiding tot gedichten die in wezen gaan over de zoektocht naar
zichzelf, naar de eigen identiteit, naar erkenning en geluk.
Deze nieuwe bundel sluit echter
nog veel dichter bij de dichter zelf aan. De kledingstukken die hij
fotografeerde, zijn verbonden met vaak ingrijpende gebeurtenissen uit zijn
leven, zoals de dood van zijn broer. In zijn nawoord verduidelijkt hij
overigens dat de kleren die hij van zijn jong gestorven broer al 40 jaar
bewaart, hem op het idee van de bundel brachten. Vanuit de gedachte dat kleren
zich de persoon herinneren die hen gedragen heeft, wil hij ook kleren van
zichzelf bewaren en als het ware een stem geven. Op de titelpagina verwoordt
hij die gedachte kernachtig in een soort motto: ‘Jij bent de ziel van je
kleren’.
De
bundel bestaat uit zeven afdelingen, van ‘aan willen’ over verlaten zijn,
verlaten hebben, aan en uit trekken en bewaard zijn tot een slot dat de
zoektocht afrondt. Gedichten wisselen af met foto’s van kledingstukken, waarvan
de etiketten vaak ook versregels dragen.
In de eerste afdeling laat de
dichter de kleren zelf aan het woord, vooral kleren die zich verlaten en in de
steek gelaten voelen en ernaar verlangen aangetrokken te worden, wat meteen
blijkt uit de tekst op het eerste etiket:
‘Omarm me
met je
mouwen.
Ommouw me,
mij, o, arme.’
De gedichten gaan over de band
tussen kledingstuk en mens, maar tegelijk ook over relaties tussen mensen. Die
meerduidigheid ligt verweven in regels als ‘Ik sterf / nog als ik / armen / niet
voel’ of ‘Wat is zijn / als het / nergens om / heen is?’ In het laatste gedicht
van de afdeling verschuift het perspectief naar de jonge ik. ‘Eén sok’
verwoordt op een uiterst eenvoudige én gevoelige manier een unieke herinnering
aan een oma.
Ook
de tweede afdeling vertrekt vanuit verlaten kledingstukken, maar hier staat de
opgroeiende ik centraal, een opgroeien dat bij Van Lieshout altijd gepaard gaat
met onzekerheid, zoeken en groeipijnen. Jongen/meisje gaat in op de ongelijke
behandeling van opgroeiende jongens en meisjes. De slotvraag van ‘Ik pas mijn
vader’ is typisch voor het verwerkingsproces van de dood van zijn vroeg
gestorven vader: ‘Hoe kan het hoofd van een zoon / groter dan dat van een vader
zijn?’ Ook het laatste gedicht bevat indringende vragen, maar dan over het
verlies van het kind-zijn: ‘Ik ben die jongen / kwijt. / Waar ben ik gebleven?’
en ‘Hoe kan het dat ik niet / meer pas in de jongen die ik was?’ Opgroeien
betekent ook erkennen waar je niet en wel goed in bent (hier dankzij een
gymbroek), fantaseren over seks (dankzij een achtergelaten jas bij oma) en
rebelleren tegen de leerkracht. Maar ook geconfronteerd worden met de dood van
een geliefde buurman en daardoor nadenken over God en het leven. Precies de
regels die dit bewerkstelligen, ontregelen op poëtische wijze het blokgedicht
in parlando-stijl: ‘Hij vond het mooi / geweest en wou dat God hem kwam halen,
of Mededogen. Dat is God / maar dan achterstevoren.’ Of ‘Je kunt bijna niet van
iemand houden / als het gehoorzaam moet.’
De derde afdeling bevat enkele
portretten die focussen op het land van herkomst van de kledingstukken, van
Ghanese teenslippers tot een hemd uit Marokko. Voor een luchtige noot zorgt
‘Contrast’, een gedicht in de vorm van steeds straffere beloftes van een zoon
aan de ouders, die per se een rijbewijs en auto wil.
De vierde afdeling ‘Ik trek je
aan / ik trek je uit // Trek me aan, / trek me uit’ draait helemaal rond
seksualiteit. Het eerste gedicht ‘Wat heb je nou aan Rembrandt’ combineert dat
thema met Van Lieshouts passie voor kunst en doet dat met behulp van speelse
rijmen (snee’m - museum of ‘Van Gogh / En wat dan nog’) en humor. De jonge ik
ontdekt dat het museum meer actie en bloot biedt dan de series op de buis: ‘’k
zag zelden zo veel actie, en die doeken van die grieten, / die meiden zonder
kleren aan, dat zijn mijn favoriete.’ ‘Vriendinnen’ gaat over lesbische
verlangens, seks met of zonder jongens, kinderen krijgen en… God, met een
intens slot, zinderend van emoties waardoor je wel moét meevoelen en/of
–denken. ‘Dorst naar mij’ is een typisch Van Lieshout gedicht dat herinneringen
oproept aan andere gedichten waarin hij de zee combineert met schaamte en de
relatie tot de moeder en uiteindelijk het verlangen naar liefde. ‘Oversteken’
combineert lichamelijkheid met de ouders als bedreiging. In ‘De eerste keer’
verschuift het perspectief opnieuw naar de kleren zelf, in dit geval van een
meisje dat ze uittrekt voor ‘een vreemde, / een vent, / een vlerk, / een
vlegel’, maar ‘Wat had ik / kunnen doen / zonder iemand / die mij droeg.’ De
meerduidigheid in ‘droeg’ is typerend voor de hele bundel en komt geregeld
terug in werkwoorden op de etiketten als in:
‘Trek me aan!
Trek
het je aan!
Trek je me aan?
Trek me je aan!’
De afdeling ‘Ik ben
Ali. Zeven spijkerbroeken’ bevat één liefdesgedicht in twee vormen. Eerst als
een reeks foto’s van broeken met versregels op etiketten, die vervolgens
samengevoegd worden tot een gedicht. Ook hier vallen de imperatieven op en het
spel met klank en betekenis: ‘Sluit me / in je armen / roer me / ontroer me /
ontvoer me.’ De foto’s spreken aan door het spel van licht en schaduw door de
plooien en vouwen in de stof, die passen bij het liefdesspel.
‘Twee broers’ is de grootste en
meest beklijvende afdeling. Ze begint met vrij lichtvoetige herinneringen aan
zijn broer, al wordt hun band getekend door spanningen en geheimen. De
lichtheid steekt vooral in prachtige natuurbeelden als ‘Niets is mooier dan
sneeuw,/ die koorddanst op de smalste twijgjes’. ‘Remise’ en ‘De laatste dagen
met mijn broertje’ focussen op de ziekte en aftakeling van de broer. Ze
verschenen al in vroege bundels van Van Lieshout uit 1986 en 1987, alsof de
pijnlijke ervaring niet anders verwoord kan of mag worden. Het tweede gedicht
bevat onvergetelijke regels die na al die jaren nog in mijn geheugen geprent
staan, van ‘Aan de randjes ging hij langzaam dood’ tot ‘maar alleen in de
stilte is er iets voorgoed voorbij.’ ‘Afscheid’ is voor mij het meest
beklijvende gedicht van de bundel, een verbijsterend ontroerend
afscheidsgedicht, in een stamelend, hamerend ritme, bewegend tussen donker en
licht, alles en nooit meer, ergens en nergens, voorbij en verloren zijn. Het
volgende gedicht ‘Mango’ klinkt luchtiger, maar dat is maar schijn. Het
verwoordt de onderhuidse spanningen in de relatie met de moeder na de dood van
zijn broer/haar zoon, waarbij de ‘banale’ handeling van het schillen van een
mango verbonden wordt met immens verdriet. ‘Een broer die aan me denkt’ zet de
lezer aan het denken met regels als:
‘In mij blijft hij leven omdat
ik aan hem denk,
maar in zijn gedachten kom ik nooit meer voor.’
De
slotafdeling bevat maar twee gedichten, die na de verzen over afscheid en
verdriet opnieuw warmte oproepen. In ‘Ons’ spreekt de ik een vest toe waarin
hij diep kan wegduiken als hij zich eenzaam en alleen voelt: ‘warm je mij als
geen ander / en ik verander in ons.’ ‘Kijk om’ verbindt het verleden met
‘thuiskomen’, misschien wel het meest pregnante verlangen van de dichter.
Het is niet
zomaar dat Van Lieshout kleren bewaart. Ze bevatten of verbeelden
herinneringen, ‘de ziel’ van wie hen droeg. Net daardoor lijken ze op
gedichten, want dat is precies wat Van Lieshouts poëzie doet: herinneringen
bewaren en daardoor ook zijn ziel. In het nawoord verwoordt hij die gedachte
als volgt: ‘Ik dacht: die kleren zijn eigenlijk een gedicht waaruit iemand
verdwenen is.’ Dat kan opgaan voor de kleren, maar in zijn gedichten zorgt van
Lieshout ervoor dat die iemand opnieuw verschenen is. Dat doet hij met woorden
en beelden die zo oorspronkelijk, persoonlijk en tegelijk universeel zijn dat
ze niemand onberoerd kunnen laten.
Ted van Lieshout: Ommouw me, Leopold, Amsterdam 2024, 96 p.
: ill. ISBN 9789025884154. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan