7+ - Boudewijn de Groot, Jaco van der Steen en Mark Janssen
bundelden opnieuw hun krachten. In 2022 verscheen van deze drie makers Soms
als ik een vlinder zie, in hetzelfde fraai uitgegeven groot formaat (33,4 x
24,9) prentenboek. Het lijkt logisch die succesvolle uitgave een vervolg te
geven. Maar wellicht had er iets meer tijd voor genomen moeten worden.
Mijn voorkeur gaat
uit naar het eerste deel dat ik verrassender en gevarieerder vind. Dit kan komen
door een iets veranderde aanpak. In het eerste boek is er meer interactie
tussen kinderen en dieren, wat in de tekeningen onder andere een paar mooie
straatscènes opleverde. In dit nieuwe deel spelen de dieren de hoofdrol en draait
het, op een paar fabeltjesachtige songs na, om emoties. Eén personage keert
terug: de arrogante uil Knap. Hij maakt door zijn ijdelheid dezelfde stomme
fout als in Met mijn neus in de wind.
Net als bij het eerste boek is
er voldoende te halen voor jonge, maar zeker ook voor oudere kinderen. In dit
nieuwe boek vallen moeilijke woorden extra op, met als ‘hoogtepunt’ het lied
over een arrogante uil (‘De egel en de uil’). Het rijm is dan vaak weer wat
gemakkelijker, soms ook wat gemakzuchtig (twee keer gaap-slaap, twee keer
treuren-gebeuren). En één liedje is qua thema wel al heel erg afgekloven: ‘Ik
heb geen zin’ over van alles moeten. Dat is afdoende behandeld door Kinderen
voor Kinderen, en Doe maar in het iconische nummer ‘Pa’. Met onder andere
hetzelfde rijm als De Groot gebruikt ‘Was je handen/poets je tanden’ (positief
gezegd: hij citeert het als eerbetoon?).
Ook in Met mijn neus in de
wind levert de muziek niet veel echt pakkende wijsjes. Door de vaak te vage
melodische lijnen wordt De Groot geduwd in de richting van wat praatachtig
zingen, zoekend (en soms er net tegenaan) naar waar de melodie nu precies zit.
De emotie
vraagt nu en dan duidelijk om een bepaald soort muziek. Bij ‘Somber’ (over een olifantje
dat niet vooruit te branden is) zou bij voorbeeld best een lullig soort slome
jazz passen. In het slot, waarin de omslag naar een remedie tegen die
somberheid zit, verandert de muziek niet. Het helpt niet dat het metrum van de
teksten hier en daar best beroerd is. Het is gewoon prettig als er een liedje
tussendoor komt (‘Een andere keer’) met een echt gesproken tekst, een
gastoptreden van Dieuwertje Blok.
Hierdoor wordt er extra veel gevraagd van een lekker
refrein. Dit lukt een aantal keer nauwelijks, zoals bij ‘Krokodil’, ‘Klagen’ en
‘Heimwee’. Maar het gaat ook vaak goed. Vooral bij het, ook lekker en passend
getoonzette, ‘Ik wou dat ik het wist’, een geestig liedje over het een antwoord
schuldig blijven in de klas. Eveneens bij ‘Blij’, ‘Een andere keer’ en bij het
slotnummer ‘Carnaval’, een soort adaptatie van De Groots klassieker ‘Het land
van Maas en Waal’. Ook hier is de optocht in en gaat-ie naar Het Grote Bos, en
in de muziek herken je soms een loopje uit zijn ‘voorbeeld’. Het liedje krijgt
als enige twee dubbelpagina’s en ook de schutbladen voor- en achterin (die mooi
op elkaar aansluiten) zijn eraan gewijd. De uitsmijter maakt het boek, dat
begon met het vrolijke ‘Blij’, qua sfeer ook mooi rond.
Zoals gezegd: variatie in
situaties was voor de tekenaar hier wat minder mogelijk, wat niet wil zeggen
dat er niet allerlei fraais te zien is. Mark Janssen is nagenoeg nooit niet
in vorm. Zo is er een fraaie cover, met achterop een deel van de illustratie
bij ‘Ik wou dat ik het wist’. En voorop een bij de boektitel passende tekening
van een beest dat ‘in’ het lied ‘Ik heb geen zin’ door kinderen én een
volwassene verzonnen wordt en op de muur geschilderd. Je ziet het fraaie
fantasiedier ook bij het eerste nummer, ’Blij’. Janssen doet hier, zoals
gewoonlijk, veel meer dan het begeleiden van de tekst. Op de tekeningen staan allerlei
aanvullende elementen. Op het frame van de eerste dubbelpagina van ‘Carnaval’
zet hij er op de tweede een paar heel grote dieren bij. En ook de geitjes die
net nog ontbraken maar dankzij een slimmigheidje van de wolf nu toch kunnen
meezingen. Op de illustratie bij ‘Best een beetje bang’ lukt het hem de schitterende
bliksem er ook nog uit te laten zien als de donder. Erg mooi is verder de
meester voor de klas. Je ziet hem, best klein, op de rug, zijn snorharen
trillen mee op zijn strengheid. Tegenover hem zitten heel grote hoofden, soms
wegkijkend, of anders met daarop vooral de blik van ‘ik weet het even niet’.
Er valt, uiteraard
naast het meeblèren van enkele lekkere refreintjes, ook voldoende te halen voor
ouders en grootouders. Soms zullen die ongetwijfeld een sfeer of een stukje
muziek van De Groots hits voor volwassenen herkennen.
Boudewijn de Groot, Jaco van der
Steen, Mark Janssen: Met mijn neus in de wind, Lemniscaat, Rotterdam 2024, 32
p. ISBN 9789047716624
deze pagina printen of opslaan