Het motief van de oprechte, vaak
passionele, maar tegelijkertijd ook onmogelijke liefde vormt een dankbaar gegeven
in heel wat (jongeren)literatuur. Om niet tot een magere kloon van het standaardwerk
bij uitstek, Romeo en Julia, te
vervallen, gaan auteurs geregeld een alliantie met meerdere literaire genres
aan. Dat is meteen ook het opzet van de De
sprookjesverteller, waarin de amoureuze ontwikkelingen aan herkenbare
thema’s uit het sprookje gelieerd worden.
De 17-jarige Anna fungeert als model van de intelligente
adolescente, speelt dwarsfluit en is kind van welgestelde, begripvolle ouders.
Niet toevallig raakt ze gefascineerd door de outlaw onder haar klasgenoten,
Abel Tannatek, ook smalend ‘de Poolse straatventer’ genoemd vanwege z’n
bijbaantje als drugsdealer. Anna ontdekt een ander deel van Abels
persoonlijkheid, m.n. z’n toegewijde zorg voor z’n zesjarige zusje Micha sinds
de verdwijning van hun moeder. Voor het eerst ervaart Anna dat ze ‘in een zeepbel’
leeft en stelt ze kritische vragen omtrent afkomst en identiteit, wat
betekenisvol aan haar coming of age
gelinkt wordt. De voorzichtige, zij het ook voorspelbare toenadering tussen
beiden wordt echter te fel uitgesponnen, en dat levert niet meteen het beste
proza op.
Michaelis verrijkt de wat
eenzijdige plot met een metaliterair gegeven: om de complexe werkelijkheid
begrijpelijk te maken, vertelt Abel z’n zusje een sprookje, waarin zijzelf als
protagoniste fungeert. Werkelijkheid en fictie lopen naadloos in elkaar over;
voortdurend introduceert Abel nieuwe ‘personages’ die gebaseerd zijn op
karakters uit hun omgeving. Anna, Micha’s biologische vader, een medewerker van
Jeugdzorg, Abels leraar Duits, en vele anderen doen hun intrede in dit
gefictionaliseerde universum. Het resulteert in een behoorlijk complex
cultuursprookje vol spannende wendingen, met gaandeweg een uitgesproken
zwart-witkarakterisering en moraal, duidelijk niet langer voor het jonge kind
verteld. Abels vertellingen worden steeds grimmiger van toon; de waarschuwende
functie van het sprookje primeert:
‘[Z]e hoorde achter de woorden een oeroude duisternis
loeren, de duisternis van alle sprookjes, de keerzijde.’
Micha’s biologische vader, een
onbetrouwbaar sujet, probeert z’n dochter op gewelddadige manier terug te
halen, wat een bloederig equivalent in het sprookje krijgt. Wanneer de man
later dood wordt teruggevonden, blijkt een narratief gegeven plots de
beangstigende werkelijkheid. Gaandeweg komt Anna tot de pijnlijke ontdekking
dat ze Abel onvoldoende kent. Michaelis speelt handig op die onzekerheden in
door een keur aan potentiële daders op te voeren. De oplettende lezer heeft de
ware toedracht van de eenvoudige plot dan echter al doorzien.
Abels sprookje blijft als zelfstandige literaire creatie
niet overeind. De vertelling begint weliswaar sterk, maar dient steeds vaker
verhaaltechnische functies, zoals Abel als sprookjesverteller karakteriseren en
spanning opwekken via tal van vooruitwijzingen: ‘Pas later,
veel later, zou Anna begrijpen dat dit sprookje dodelijk was.’ Michaelis heeft flink wat
ongeloofwaardige wendingen nodig om het amalgaam aan verhaallijnen met elkaar
te verbinden, en precies daarom raakt het onthutsende einde onvoldoende. De
flarden songteksten van Leonard Cohen, de citaten uit Faust en de
kleursymboliek vormen geen echte meerwaarde voor het verhaal.
Michaelis bedient zich van een personele vertelinstantie
die het doen en laten van de personages van nabij volgt. In het geval van Anna
levert dat een geslaagde karakterisering op; haar evolutie van naïeve adolescente
tot kritische jongvolwassene wordt trefzeker verbeeld. Ook de zesjarige Micha
wordt in al haar onbevangenheid overtuigend geschetst. De andere personages
komen daarentegen veel minder goed uit de verf. Hun karakter wordt te sterk
ingevuld, waardoor de lezer nauwelijks een eigen beeld van hen kan vormen:
‘Anna hoorde niks anders dan
een krakend, luid geruis. White noise, het geluid dat een radio voortbrengt als
hij geen ontvangst heeft. ‘Het helpt anderen op afstand te houden,’ zei Abel,
nam het oortje van haar af en stapte op zijn fiets. ‘Voor als je na wilt
denken.’
Anna’s
immer begripvolle ouders overtuigen het minst; ze laten hun dochter met een
potentiële moordenaar daten. Ze hebben wel twijfels, maar vertrouwen op Anna’s
inschattingsvermogen. Typerend is de reactie van vader Magnus op de prille
verliefdheid:
‘Ik
ben een kritisch mens, gericht op het verstand, ik weet niet of ik dit allemaal
goed vindt, maar in de liefde… Je vindt het misschien dom dat ik dit zeg… In de
liefde bestaat geen kritiek. In de liefde bestaat geen verstand. Ik kan je geld
geven als je dat nodig hebt. Ik kan met instanties gaan praten. Zeg maar wat we
moeten doen.’
De sprookjesverteller overtuigt
aanvankelijk als een complex en gelaagd verhaal, waarvan de plot verrijkt wordt
met een metaliterair gegeven; een cultuursprookje fungeert als spiegel van de
werkelijkheid in de roman. De intermenselijke communicatie tussen Anna, Abel en
Micha wordt behoorlijk goed uitgewerkt en reveleert een glimp van Michaelis’
schrijftalent. De vele verhaallijnen en de overdaad aan subthema’s krijgen
daarentegen niet de uitwerking die ze verdienen. Ook stilistisch overtuigt De sprookjesverteller niet: de omslachtige
stijl en gekunstelde beelden staan de opbouw van de spanningsboog in de weg,
waardoor het groots aangekondigde einde niet echt verrast. Toch heeft Michaelis
met deze ambitieuze adolescentenroman bewezen dat ze over talent en visie
beschikt. Benieuwd of ze die vaardigheden kan aanwenden in een minder wijdlopig
en stilistisch sterker verhaal.
Rotterdam : Lemniscaat 2017, 366 p. Vert. van Der
Märchenerzähler door Merel De Vink. ISBN 9789047704355. Distributie:
De Eenhoorn
deze pagina printen of opslaan