9+ - Mensen op de
vlucht krijgen de laatste tijd op indringende wijze een gezicht in
prentenboeken. Denk aan Onderweg van
Francesca Sanna (Davidsfonds/Infodok2016) of Migranten van Issa Watanabe (Querido 2020). In Mensen met koffers staren die gezichten je frontaal aan,
stilzwijgend, maar misschien net daardoor zo veelzeggend.
De gezichten die Annemarie van
Haeringen schilderde, deden me meteen denken aan die van Ingrid Godon bij de poëtische teksten van Toon Tellegen.
Net als bij Godon contrasteren ze fel met haar ander werk. Er is letterlijk een
wereld van verschil tussen de vrolijke, fantasierijke platen in bijvoorbeeld De prinses met de lange haren of de boeken
over Kleine Ezel en de intimistische, geladen portretten in sombere kleuren in
dit boek. De nadruk ligt hier allerminst op de details maar wel op sfeer en
emotie. Die roept Van Haeringen op door de kleuren, maar ook door de positie
van de gezichten en vooral de stand van ogen en mond.
Net als Godon legt ze de
gevoelens allerminst eenduidig in die gezichten: het is aan de kijker om uit te
maken of ze hem of haar dromerig, droef, mijmerend, smekend of angstig kijken.
Een paar keer verdwijnt het gezicht en rest enkel de sfeer, waarbij tekst en
illustratie een harde confrontatie aangaan, bijvoorbeeld in de prent bij de
regels ‘De geur van het gras/ dat je grootvader maaide’, waarop je enkel de
schim ziet van een lijk dat bungelt aan een kale boom tegen een ijzig blauwe
lucht boven een weidse grasvlakte. Confronterend is ook de interpretatie bij
‘Haar haar dat zo kriebelde/ als ze je kuste’, waar een nietige drenkeling lijkt
te verdrinken in een enorme haargolf. De associatie met bekende beelden van
bootvluchtelingen is hier ijzersterk. Nog een andere keer verdwijnt een gezicht
bijna in de achtergrond en staart vooral het wit van de ogen je aan.
De poëtische tekst
van Sjoerd Kuyper verscheen eerder in de bundel Alleen mijn verhalen nam ik mee (1998). Hier krijgt dit gedicht een
tweede leven als tekst in een prentenboek. Vanaf het begin word je op sleeptouw
genomen door het golvende metrum. Tegelijk verandert er iets in vergelijking
met de dichtbundel. Doordat de versregels per twee gespreid worden over de
dubbele pagina’s, krijg je pauzes die je doen verder bladeren. De rijmwoorden
zorgen voor verbinding:
‘Mensen met koffers gaan over de wereld,
van
oorlog naar vrede, van honger naar brood.
Vaak zijn ze niet welkom, dan
moeten ze terug:
van voedsel naar honger, van leven naar dood.’
Niet alleen de
rijmen maar ook de herhalingen zijn een belangrijk bindmiddel. Elke strofe
begint met ‘mensen met koffers’, waardoor het geheel het karakter krijgt van
een litanie. De herhaling van ‘Dat alles’ versterkt in de volgende regels de
essentie van verlies:
‘Dat alles was thuis.
Dat alles en meer.
Dat alles, dat
alles,
dat alles nooit meer.’
De herhaling op het einde legt
de band met het midden én zet door middel van contrast aan tot nadenken: ‘Ze
vluchten voor tovenaars, reuzen en heksen,/ voor duivel en draak, die vermomd
gaan als mens’ varieert op :‘Ze vluchten voor machthebbers en hun soldaten,/
voor beul of tiran, of een andere god.’ Je kunt je afvragen of de
fantasiefiguren niet afleiden van de harde realiteit, maar tegelijk mag je
aannemen dat ze voor veel kinderen een sterk symbool vormen voor het kwade in
de mens.
Precies
door de ingehouden toon in woord en beeld spreekt die prentenboek tot de
verbeelding en sterker nog, spreekt het ook je medeleven aan.
Sjoerd Kuyper, Annemarie van
Haeringen: Mensen met koffers, Hoogland & Van Klaveren, Hoorn 2020, 28 p. :
ill. ISBN 9789089673374
deze pagina printen of opslaan