Montaigne

Montaigne is het laatste werk dat Stefan Zweig schreef. Het ontstond in Brazilië, waar de schrijver in exil leefde, in dezelfde periode als zijn meesterwerken de Schaaknovelle en De wereld van gisteren, maar anders dan deze beide boeken bleef de tekst onafgewerkt. De vertalers, Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen, – aan wie een pluimpje, want het soepele, maar meanderende Duits dat Zweig schrijft is moeilijk om te zetten, en toch leest Montaigne ontzettende vlot in de vertaling – vragen zich in hun nawoord af of het wel geoorloofd is om een nagelaten tekst te publiceren. Ja, stellen ze, want het is een sleutelwerk in het oeuvre: ‘een biografie, een verkapte autobiografie en een testament in een.’ In die zin is de status van dit boek net iets anders dan die van andere biografische portretten die Zweig schreef, zoals die van Sigmund Freud, Erasmus of Marie Antoinette. Ook daar voel je de sympathie en bewondering van de auteur voor zijn onderwerp, maar in Montaigne lijkt de schrijver zich helemaal herkend te hebben.  

Zweig schrijft in het openingshoofdstuk: ‘Mij interesseert en raakt wat betreft Montaigne tegenwoordig maar één ding: hoe hij zich in een tijdperk dat erg op dat van ons lijkt innerlijk heeft bevrijd en hoe wij, door hem te lezen, ons kunnen optrekken aan zijn voorbeeld.’ Niet alleen herkent Zweig parallellen in hun beider levens (zowel Montaigne als hij zijn van goeden huize en hoeven zich over geld geen zorgen te maken, allebei zijn ze ‘wereldburgers’, en voor beiden hebben lezen en schrijven de functie om zichzelf beter te begrijpen), hij ziet echt een leermeester in de Franse filosoof. Hij bewondert duidelijk de autonome levenshouding die Montaigne nastreeft en die culmineert in het feit dat hij zich, na een publiek leven, op redelijk jonge leeftijd terugtrekt in een toren in Bordeaux, waar hij zich wijdt aan lectuur en studie. Montaigne probeert zich ‘los te maken van wat hem remt, stoort, beperkt’ en Zweig vat samen wat daarvoor nodig is volgens de schrijver van de Essays: zich vrij maken van ijdelheid en trots, vrees en hoop, overtuigingen en partijen, ambities, hebzucht, geld en begeerte, familie en omgeving, fanatisme, starre meningen en geloof aan absolute waarden. Dat is haast een haast stoïsch ideaal en misschien zelfs de afwijzing van het bestaan zelf, maar dat streven naar vrijheid combineert Montaigne volgens Zweig met een grote liefde voor het leven.
 
Je merkt dat Zweig naar eenzelfde autarkie verlangt, die hem niet gegeven is in zijn weliswaar zelfgekozen, maar alles behalve vrijwillige ballingschap in Brazilië, waar hij zich grote zorgen maakt over de ondergang van het oude continent. Heel dichtbij komt de beschrijving van Montaignes leven wanneer de zelfdoding ter sprake komt die de denker overwogen zou hebben toen hij geplaagd werd door grote pijnen en lichamelijke ongemakken. In het licht van Zweigs levenseinde is dit een cruciale passage. Zelfmoord is geen impulsbeslissing, maar een weloverwogen daad. Het lijkt erop dat Zweig hier aftast waarom de hand aan zichzelf slaan wel of geen optie is. Montaigne zal uiteindelijk niet uit het leven stappen en nog geroepen worden voor belangrijke bemiddelingsopdrachten in politieke conflicten. Zweig kiest wel de vrijwillige dood als antwoord op de vraag ‘hoe blijf ik vrij?’. Het Duits kent voor zelfmoord een woord dat in deze context van toepassing is: Freitod.  
 
Stefan Zweig: Montaigne, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2023, 128 p. ISBN 9789025314989. Vertaling van Montaigne door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen. Distributie L&M Books

© 2024 | MappaLibri