Anne Louise van den Dool is,
ondanks haar jonge leeftijd, al de auteur van twee romans, maar nu debuteert
zij als dichter. Het is in ieder geval een debuut dat kan tellen. Van den Dool
kan immers bogen op een groot vakmanschap als verteller, en de meeste gedichten
zijn gebaseerd op verhaaltjes en anekdotes. Die epische zwier wordt echter
gecombineerd met schitterende details en beelden waardoor de tekst duidelijk
aan diepgang en spanning wint. De ruimtelijke dimensie van poëzie wordt
evenzeer aangewend, want Van den Dool weet de witregels en de regelafbrekingen
efficiënt te gebruiken, net zoals ze ook met de vele herhalingen in haar
verwoording extra effect bereikt. Deze gedichten vragen dan ook om een
geduldige lectuur.
Die werkwijze hangt ook samen
met het centrale thema in deze bundel. Van den Dool wil laten zien hoe wij als
mensen doorlopend bepaald worden door de orde van anderen, door de
maatschappij, door de mensen in onze omgeving. Onze identiteiten zijn als het
ware een ‘mal’ die ons wordt aangereikt of opgedrongen en die wij na verloop
van tijd ook als ‘natuurlijk’ gaan beschouwen. Die verwachtingen worden hier
indringend geanalyseerd, via het dichterlijke ik, dat terugkijkt op het soms
moeizame proces van opgroeien en volwassen worden. Telkens gaat die terugblik
gepaard met het besef achteraf dat zelfs de meest onschuldige scènes in feite
gepaard gaan met een ‘moeten’ (een woord dat niet toevallig opduikt in de titel
van elke reeks), een vorm van verplichting of gepast zijn die de handelingen in
kwestie mee heeft bepaald. Hoe moet een klein kind wandelen met zijn ouders:
tussen hen in, achter of voor hen? Waarom willen moeders nodeloos zorgzaam zijn
en zijn vaders tegenover hun dochter vrij afstandelijk en onaantastbaar? Het
zijn ogenschijnlijk onopvallende zaken, maar onder de genadeloze blik van de
dichter worden ze geanalyseerd als verhoudingen tussen mensen.
Die haast zijdelingse
kijk is in bijna ieder gedicht uit deze bundel aanwezig. Samen met de dichter
wordt ook de lezer gedwongen om anders te gaan kijken, om zijn of haar
naïviteit of vooroordeel in vraag te stellen. Op individueel vlak blijken
gender en persoonlijke keuzes in de ogen van anderen soms problematisch, en
gaandeweg zijn wij soms zelf ook geneigd om onze eigen handelwijze argwanend te
benaderen. Op sociaal vlak is dat samenspel van angsten, verwachtingen, dromen
en ontgoochelingen nog veel sterker merkbaar. Toch houdt het lyrische ik zich
in die turbulente omgeving staande, net door de milde ironie; er is weliswaar
de kritische afstand tegenover wat fout ging en fout gaat maar tegelijk is er
veel ruimte voor empathie en begrip. De broosheid van mensen is ook de bron van
hun innerlijke kracht. De mooie gedichten over de complexe liefde en de
zoektocht naar een harmonieuze toekomst (hoezeer die ook een droombeeld lijkt
te zijn) zullen veel lezers troost bieden. En toch, ook de weerhaakjes in deze
gedichten blijven lang hangen. Wij blijven immers uitgewekenen in ons eigen
bestaan, en die vreemdheid is ons zelfs het meest eigen. Dit is wat poëzie
vermag, tenminste als ze zo goed is als dit debuut.
Anne Louise van den Dool: Wij zijn uitgeweken, Querido, Amsterdam 2022, 69 p. ISBN 9789021467849. Distributie L&M Books
© 2024 | MappaLibri