Kwallen hebben geen oren

Een verhaal over onzekerheid: dat is de knappe debuutroman van Adèle Rosenfeld (Parijs, 1986). Rosenfeld is vanaf haar geboorte slechthorend. Haar ervaring heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in het optekenen van de gemoedsbewegingen van de hoofdpersoon in Kwallen hebben geen oren.

Louise, een jonge vrouw met een gehoorprobleem, heeft zich toch met vallen en opstaan weten te redden. Als er plotseling een drastische verslechtering van haar gehoor optreedt, stelt de kno-arts een ingrijpende behandeling voor. Er kan een zogenaamd cochleair implantaat in haar nog werkende oor geplaatst worden. Een onomkeerbare operatie met risico’s, waarbij bovendien haast is geboden.

Twijfel gaat Louises leven beheersen. Wel of niet een implantaat laten plaatsen, wel of niet toegeven aan de druk van haar omgeving om iets tegen de naderende volkomen doofheid te ondernemen. Ze leeft nu tussen de wereld van de horenden en de wereld van de doven. In welke van de twee hoort zij eigenlijk thuis?

Om de regie op haar leven te herpakken gaat Louise solliciteren als ‘werknemer met een beperking’. Na een wonderlijk sollicitatiegesprek (Louise verstaat veel niet en raadt als het ware naar wat er gezegd/gevraagd wordt) kan ze bij het Gemeentehuis in een administratieve functie aan de slag. En dan begint ook nog eens, aarzelend, een relatie met een zekere Thomas.

Niet goed verstaan wat anderen zeggen. Dan maar raden naar het niet gehoorde. Terloops kijken naar de lippen en tong van je gesprekspartner om medeklinkers te identificeren zodat je die zelf met klinkers kan aanvullen tot woorden. Het is een vermoeiende en niet altijd succesvolle bezigheid. Het doet verlangen naar stilte.

Het moeizame contact met de buitenwereld grijpt in op de innerlijke wereld van Louise. Maar in haar ‘binnenwereld’ weet ze zich wel gesteund door hulptroepen: fantomen die haar bijstaan en met wie ze een geheime lotsverbondenheid ontwikkelt. Zo is er een merkwaardige soldaat uit de Grote Oorlog en ook ‘verschijnen’ er een botanicus en een hond. De contacten met de fantomen en de dagelijkse strijd om te verstaan krijgen in korte, soms extreem korte, hoofdstukken gestalte. Ze doen denken aan dagboeknotities.

Louises verhaal maakt aan goed horenden duidelijk hoe belangrijk de taalcomponent van ‘horen’ is. Nauwelijks of slecht kunnen ‘luisteren’ naar het geluid van taal werkt ontwrichtend. Een vergelijking met het slecht luisteren van de auditief gezonde moderne mens dringt zich op. Het bezit van goed functionerende trilhaartjes in het oor is geen garantie voor luistervaardigheid. Vooral de wil om te begrijpen is onontbeerlijk. Die wil stuurt Louise allerlei richtingen op.

Taal heeft niet per definitie geluid nodig. Wie vanaf de geboorte volkomen doof is, zal perfect gebarentaal als moedertaal gaan ervaren. Maar Louise, die vanuit een min of meer horende toestand afglijdt naar volkomen doofheid, heeft het moeilijker. Zij hangt tussen twee communicatiemogelijkheden in: de gebarentaal, waaraan de altijd doven gewend zijn, en het liplezen, dat verbonden is met een gehoorervaring.

Begrijpen anderen mij wel? Het is een herkenbare vraag. De groep doven waartoe Louise behoort, stelt zich die vraag voortdurend. Met een talent voor schurende humor en in een aangenaam sobere stijl geeft Rosenfeld een geluidsarme belevingswereld gestalte die zich ongewild steeds meer naar binnen richt. Prettig vertaald door Carlijn Brouwer.

Adèle Rosenfeld: Kwallen hebben geen oren, De Bezige Bij, Amsterdam 2023, 223 p. ISBN 9789403189918. Vertaling van Les méduses n'ont pas d'oreilles door Carlijn Brouwer. Distributie Standaard Uitgeverij

© 2024 | MappaLibri