Vier Platen vijftien Verhalen. Vijftien schrijvers onderworpen aan een psychologisch experiment

Vier toeschouwers van een dubbelpartijtje tennis, een eenzame man onder een lantaarn in de striemende regen, een leeg bed, en twee figuren verwikkeld in een felle tafeldiscussie. Dat valt er te zien op de vier platen die in het midden van de twintigste eeuw werden voorgelegd aan schrijvers als Hella Haasse, J.C. Bloem, Lucebert, en Vasalis. Aan hen werd de opdracht gegeven de platen in een vertelling te verwerken. In Vier Platen Vijftien Verhalen, gebracht door De Nederlandse Stichting voor Psychotechniek, worden de verhalen voor het eerst gebundeld.  

De Vier Platen Test vormt een kruispunt tussen psychologie en literatuur. De test werd ontwikkeld door David van Lennep vroeg in de jaren 1930. Door middel van het verhaal wilde Van Lennep zicht krijgen op de persoonlijkheid van de schrijver. De proefpersoon zou immers al schrijvende haar onderbewustzijn projecteren op het blad; schrijf maar en ik vertel je wie je bent, zeg maar. Op basis van dat verhaal kreeg de respondent vervolgens loopbaanadvies.
 
De test kreeg een literaire toepassing rond het midden van de twintigste eeuw. Voor Manuel van Loggem, een Amsterdamse psycholoog en schrijver, betekende het een verrijking voor de grafologie, de studie van iemands karakter door middel van het handschrift. Van Loggem legde de Vier Platen Test voor aan vijftien schrijvers met het doel te peilen naar hun belevingswereld. Maar, stelt de stichting inleidend, de ‘unieke collectie moet vooral op literaire waarde worden geschat’.
 
Elk verhaal wordt vergezeld door een fraaie thematische illustratie – geleverd door Studio Het Paradijs –, die nu eens aan het begin, dan weer aan het einde van een verhaal staat. Vergelijkt Belcampo (ps. H.P. Schönfeld Wichers) bijvoorbeeld een femme fatale met een ‘vuurrode vleeschetende zwam’, dan vinden we een tekening van een boleet die een tennisspeler, het andere personage, in zwamdraden verstrikt.
 
Verder nemen de verhalen verschillende vormen aan. Gerard den Brabander (ps. Jan Gerardus Jofriet) opteerde bijvoorbeeld voor een kort gedicht van vijf regels, Simon Carmiggelt koos voor louter een dialoog, terwijl Adriaan Morriën en Jan Engelman eerder klassieke kortverhalen schreven.
 
De bladspiegel is daarnaast consequent in tweeën gesplitst. De verhalen vullen telkens de bovenste helft van de bladzijdes, waaronder de lezer een korte biografische toelichting vindt. Als flarden zijn de biografietjes dan wel informatief, ze ogen slordig. Het sterkste komt dat naar voren bij de biografie van Melle (ps. Melle Oldeboerrigter). Twee opeenvolgende pagina’s herhalen dezelfde informatie, waarbij de herhaling op de tweede pagina lijkt op een achtergelaten kladversie. Bovendien zijn er bij de langere verhalen ongemakkelijk halflege bladzijdes, en is het woord ‘Biografie >’ verweesd achtergelaten.
 
Daarenboven zijn die stukjes misleidend. Als reductionistische ankers staan ze in de weg van de verhalen, die als doel hebben iets binnenin de schrijver te laten zien. In de plaats daarvan suggereren de levenslopen wat er zou moeten worden gezien. Hendrik de Vries’ vervreemdende verhaal wordt bijvoorbeeld voor andere lezingen dichtgesmeten als ‘surrealistisch’.
 
De meerwaarde van die biografische informatie kan verder in vraag worden gesteld wanneer we naar de bronnen kijken. In een aantal gevallen blijkt er louter geciteerd van Wikipedia. En soms, wanneer er onvoldoende informatie voorhanden leek, citeert de stichting een volgens hen poëticaal kenmerkend gedicht. Veelal wordt er niet geciteerd uit een literair-historisch significante bundel, maar uit de bloemlezing Een keuze van Siep van den Berg. Van Leopold tot Lucebert (1982), waardoor dat ‘kenmerkende’ tussen aanhalingstekens komt te staan.
 
Lezen we de verhalen, dan ontdekken we een aantal subtiele tics – zoals de kachel die Gerard Kornelis van het Reve in zijn verhaal verwerkte -- of grappige metawendingen – ‘Zeg, ik geloof toch dat je die proef kende’ bij Carmiggelt –, maar afgezien daarvan zijn de verhalen plat en levenloos. Dat komt door hun referentialiteit. Waar literatuur lucht krijgt door beelden die aangespoord worden door een ongeremde creativiteit, bevat elke vertelling inspiratieloze verwijzingen naar de platen. Een lantaarnpaal, een tennisspel, een bed en een confrontatie worden overal vermeld, maar zelden verkrijgen die elementen enige diepte. De teksten lezen eerder als testen, afgelegd aan de hand van een beperkende instructie, dan als literaire verhalen. Van het Reves slotregel bevestigt ironisch: ‘dit is geen schone kopy’.
 
In de plaats daarvan had het boekje er vermoedelijk beter aan gedaan om de loep boven de figuur Van Loggem te houden. Als een enigmatisch motief duikt hij in elke biografie kort op. Gekend door menig bekend, zelfs canoniek auteur, maar toch blijft hij aan het zicht onttrokken.
 
Dat maakt van Vier Platen vijftien Verhalen eerder een gemakzuchtige brochure dan een bundel verhalen van literaire waarde. Het strekt de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek tot aanbeveling dat ze deze verhalen in bewaring hebben gebracht, maar de presentatie ervan voorkomt dat er enige diepgang wordt gevonden.
 
Alex Bunjes, Sonia Sjollema (red.): Vier Platen vijftien Verhalen. Vijftien schrijvers onderworpen aan een psychologisch experiment, Nederlandse Stichting voor Psychotechniek , Arnhem 2023, 131 p. ISBN 9789082420272

© 2024 | MappaLibri