Hoe zou het je vergaan, wanneer je ten gevolge van een
auto-ongeluk volledig verlamd geraakt en vervolgens bent aangewezen op de hulp
van anderen, vierentwintig uur per dag? Het is de centrale vraag in Hye-young
Pyuns roman Het gat uit 2016 dat zopas door Mattho Mandersloot naar het
Nederlands werd vertaald.
De 47-jarige Oghi krijgt met zijn vrouw een zwaar
verkeersongeval; hij ontwaakt met een dwarslaesie in het ziekenhuis. Bewegen en
praten is er niet meer bij – enkel met zijn ogen knipperen lukt nog. Eigenlijk
is Oghi helemaal niet zo blij dat hij het ongeluk op deze manier overleefd
heeft. ‘Hij kon het op dit moment niet verdragen bijzonder te zijn. Niet als
bijzonder zijn voortkwam uit een fysieke beperking’, luidt het in het begin van
het boek. Als familielid heeft Oghi enkel nog zijn schoonmoeder; zijn ouders
zijn immers al een tijdje geleden overleden en zijn vrouw kwam in de crash om.
Kinderen heeft het koppel niet.
Beetje bij beetje, in een reeks van flashbacks, kom je iets
te weten over Oghi’s jeugd en huwelijk. Die jeugd blijkt nogal ongelukkig: Oghi
verloor zijn depressieve moeder op jonge leeftijd en zijn vader was emotioneel
ongevoelig. Wanneer hij zijn vrouw ontmoet, is die eerst nog een ambitieuze
aspirant-journaliste. Doorheen de jaren verandert ze steeds van werk maar krijgt
keer op keer minderwaardige jobs. Uiteindelijk stopt ze met werken om zich toe
te leggen op het schrijven van een boek; ook van dat project komt helaas niets
terecht.
Een
paar jaar vóór het fatale incident koopt het koppel nog een vrijstaand huis.
Oghi’s vrouw, die eigenlijk niets omhanden heeft, stort zich op het werken in
de tuin. Oghi zelf schopt het ondertussen tot professor cartografie en wordt
een drukbezette man, die zijn hand niet omdraait voor een amoureuze affaire
meer of minder. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat op het moment van het
ongeluk de relatie op springen staat.
De ideeënrijkdom niet te na
gelaten, kampt het vlot geschreven Het gat met enkele problemen in de
uitwerking. De relatie tussen Oghi en zijn vrouw is niet alleen onduidelijk, op
vele plekken is ze ook ongeloofwaardig. Een schrijver die ambigue personages
introduceert: heerlijk. Spijtig genoeg is er in dit geval niet langer sprake
van ambiguïteit, maar van ongeloofwaardigheid. De jonge Oghi wordt beschreven
als iemand die het zolang mogelijk uitstelt om te gaan werken (het waarom hiervan
wordt nooit uit de doeken gedaan); zijn minder getalenteerde vrouw daarentegen,
brandt van de ambitie. Maar wat blijkt jaren later? Oghi’s vrouw zit
gedesillusioneerd thuis terwijl hijzelf een waanzinnige carrière uitbouwt, het
tot professor schopt en dan keihard blijft werken. Hoe die plotse ommezwaai in
werkhouding tot stand is gekomen, blijft een vraagteken. Daarover lees je in
het Het gat niets. Nochtans is die ontwikkeling toch noodzakelijk om de
dynamiek tussen de beide huwelijkspartners goed te kunnen begrijpen…
Het grootste
pijnpunt echter is het gebrek aan beleving. Om een voorbeeld te geven: de
derdepersoonsverteller poneert dat protagonist Oghi een snob is. Dat wil je als
lezer vanzelfsprekend niet lezen, je wil het erváren. Uit handelingen moet
blijken dat Oghi snobistisch handelt, zodat je zélf de conclusie kan trekken
hoe hooghartig hij wil niet is. Dat de auteur zo’n informatie voorgekauwd
opvoert, is een zwaktebod. Daarenboven ís Oghi helemaal geen snob. Akkoord, hij
handelt verwerpelijk, houdt niet van zijn vrouw en stelt zijn carrière boven
alles, maar die feiten maken hem nog geen snob. Op meerdere plekken in de roman
zijn er zo’n tegenstellingen te ontdekken tussen gedragingen en beschrijvingen.
Het maakt het leesproces onnodig verwarrend en het boek krijgt er een immatuur
karakter door.
Tot slot is ook de keuze voor de metaforen en de symbolen nogal voor de hand
liggend: de buitenlichten die ’s nachts plots doven, het voortdurend graven van
de schoonmoeder in de tuin… ingenieus en verrassend is het allemaal niet.
Dat Het gat
met zijn kern van verstikkende familierelaties, ongelijke
man-vrouwverhoudingen, de cultuur van lange kantoordagen en dergelijke in
Zuid-Korea een gevoelige snaar raakt, is niet meer dan logisch. Het zijn
problemen die het dagelijkse doen en laten van de Koreanen veel meer
bezighouden dan in onze veel individualistischer georiënteerde maatschappij.
Ook de relatie tussen schuld, inzicht en boete is een thema dat daar weerklank
zal vinden. Maar om Het gat met de woorden van de Nederlandstalige
uitgever een moderne Koreaanse klassieker te noemen, gaat te ver. De status van
klassieker vereist ook dat het boek van bijzonder literaire kwaliteiten moet
getuigen. Die zijn niet in die mate terug te vinden. Daarvoor is het proza te
banaal, de uitwerking te problematisch en de symboliek te doorzichtig. Bij
momenten bekroop mij het gevoel Ward Ruyslinck te lezen. Maar diens hoogtepunt
ligt al zestig jaar achter ons.
Hye-young Pyun: Het gat, De Arbeiderspers, Amsterdam 2024.
224 p. ISBN 9789029551991. Vertaling uit het Koreaans door Mattho Mandersloot.
Distributie L&M Books
© 2024 | MappaLibri