Is het aanvaardbaar om nog langer naar het werk te kijken, of het werk
te lezen, van makers die zich als persoon moreel hebben misdragen? En moeten
wij nog kunstwerken bekijken, laat staan bewonderen, die moreel belabberde
ideeën uitdragen omdat ze, ik zeg maar iets, in een andere tijd zijn gemaakt?
Dat zijn vragen die vandaag voor verhit publiek debat zorgen maar die in
verschillende contreien met absolute zekerheid lijken te zijn beslecht in het
voordeel van zij die ons aller ziel, en bovendien ook de publieke ruimte, van
alle onaangenaamheden willen zuiveren. In dit kleine boekje buigt filosofe Leen
Verheyen zich op korte afstand over deze problematiek. Daarbij contrasteert zij
een bepaalde formalistische traditie in de kunstkritiek, waarbij de vorm van
het werk los wordt gezien van de persoon van de kunstenaar en zijn
persoonlijkheid (want in deze discussies is het toch vooral een ‘hij’ die
problematisch blijkt te zijn), met een hedendaagse filosofische denktrant die
ervoor pleit de onzuiverheid die tussen werk en maker heerst genuanceerd uit te
buiten om tot dieper inzicht te komen.
De beperkte ruime in acht
nemend, is Verheyen erin geslaagd om de lezer een toegankelijke en genuanceerde
inleiding te bieden in deze problematiek. Verheyen vertrekt in haar betoog
vooral vanuit het denken van Immanuel Kant als bron voor de eerder formalistische
benadering van kunst. Haar eigenlijke doel is evenwel het presenteren van een
aantal inzichten van hedendaagse denkers die op een genuanceerde manier naar
zogenaamd ‘problematische’ kunst kijken, te weten het ethicisme van Berys Gaut,
Mary Devereaux, Anne Eaton, en (minder recent maar in dezelfde trant) Edward
Said, wier opvattingen hier in kort bestek helder worden gepresenteerd en
toegelicht met voorbeelden zoals de films van Leni Riefenstahl en de romans van
Albert Camus. Deze auteurs pleiten voor een benadering waarbij de ‘problematische’
aspecten van werk, indien onderkend, net tot een meer inzichtelijke lectuur
kunnen leiden. Door de omstreden aspecten in hun culturele context te plaatsen
kunnen we tot dieper inzicht komen, niet alleen over het verleden (zo kan de
esthetiek van Riefenstahls films ons iets leren over de verleidelijke
aantrekkingskracht van het nazisme) maar ook over onze eigen morele
opvattingen, die door een dergelijke denkoefening misschien ook worden
uitgedaagd of scherp gesteld.
Een dergelijk perspectief is zeer welkom, maar het roept
tegelijk toch ook een bedenking op. Hoewel Verheyen terecht aanhaalt dat zowel
links als rechts tot censuur overgaan (links wil ‘dekoloniseren’ en racisme en
seksisme en multifobe opvattingen uit de boekenrekken en musea weren terwijl
rechts veeleer de positieve uitbeelding van niet-normatieve seksualiteit onder
het vijgenblad wil vegen en geobsedeerd lijkt door een volkseigen canon), is
het bij ons toch vooral de censuur op links die de meeste aandacht krijgt omdat
ze zich in de praktijk het sterkst weet door te zetten, met name aan
universiteiten en in de culturele sector. Het gaat dan al lang niet meer om de
volkomen terechte verontwaardiging over het hufterige wangedrag van Bart Depauw
of Jan Fabre, of de ooit zo goddelijk in zijn blote flieter rondstruinende
Gérard Depradieu, maar om het simpelweg niet meer willen lezen van werken uit
andere tijden die getuigen van attitudes die vandaag niet meer kunnen, hoe
moreel subtiel ook (denk aan Heart of Darkness van Joseph Conrad), of
het bij voorbaat afwijzen van hedendaags werk dat om wat voor reden dan ook als
‘triggerend’ wordt ervaren.
Het is een publiek geheim dat er bij dat cancellen
vrolijk morele kersjes worden geplukt: de verontwaardiging is vaak selectief.
Waar de drempel om mannelijke makers, en zeker blanke mannelijke makers, te
veroordelen vandaag soms bijzonder laag ligt (een foute zucht en je ligt
eruit), en terwijl westers werk uit de negentiende eeuw, met alle ‘problematische’
ideeën over vrouwen of niet-blanke mensen die daar uiteraard bij horen, niet
snel genoeg in de schaamtehoek kan worden geparkeerd, vallen dezelfde morele kruisvaarders
vaak over hun eigen voeten om hun enthousiasme te betuigen voor bepaalde kwestieuze
culturele gebruiken die zijn overgewaaid uit de islamwereld, alsof het er daar
vandaag voor vrouwen, holebi’s en bepaalde etnische minderheden beter aan toe
gaat dan bij ons in de negentiende eeuw. En zou iemand bijvoorbeeld mogen
suggereren om niet langer het werk te bekijken of lezen van een vrouw die een
abortus heeft gehad? Wie bepaalt eigenlijk wat moreel ‘fout’ is? Op basis van
welke criteria?
Kortom, het verondersteld moreel réveil dat aan het idee van ‘foute
kunst’ ten grondslag ligt heeft vaak een tendentieus politiek kleurtje. Wie
of wat als fout geldt, en waarom, is vaak afhankelijk van wat een zeer
luidruchtige activistische groep in de maatschappij vandaag roept. Zij zijn
echter niet representatief voor de hele bevolking, en zelfs niet voor mensen
die effectief slachtoffer zijn van makers die zwaar uit de bocht gingen. In dit
opzicht was de uitmuntende driedelige documentaire Het proces dat niemand
wou, over de zaak Depauw, zeer verhelderend. Niet alleen werd eens en voor
altijd duidelijk dat Depauw wel degelijk via een vast patroon van predatoriaal
gedrag tewerk ging, maar bovenal gaven de getroffen dames stuk voor stuk zeer
serene en lucide getuigenissen. Opvallend: niemand wilde dat dit proces in de
media werd gevoerd, en ook niemand van de slachtoffers vond dat Depauw per se
definitief moest verdwijnen. Schuldinzicht en bezinning werden gevraagd, en
uiteraard de garantie dat dit gedrag zich niet meer zou herhalen, maar daarna kon
hij een tweede kans krijgen. Net zoals iedereen in een democratische rechtsstaat
een tweede kans krijgt. Mensen kunnen veranderen en een betere versie van
zichzelf worden. Ook daders.
Maar niet in de kringen van de nieuwe gedachtenpolitie.
Daar geldt: één misstap, al dan niet reëel of ingebeeld, en je wordt afgevoerd.
Daarbij zijn heel veel zogenaamde misstappen inderdaad ingebeeld, want veel ‘foute’
kunst is helemaal niet fout of kwaadaardig, maar gewoon niet in lijn met
modieuze morele dictaten, of ze is alleen maar ‘fout’ omdat ze nu eenmaal uit
andere tijden stamt – en zoals we weten is het verleden een vreemd land waar
mensen de dingen op een andere manier doen. Die politieke angel komt in het
boek van Verheyen niet echt aan bod. Dat is begrijpelijk, omdat zij zich nu
eenmaal op een filosofisch perspectief wilde concentreren. Maar tegelijk is het
jammer, al was het maar omdat de identiteitspolitieke achtergrond van het debat
de urgentie aantoont van de filosofische argumenten die Verheyen aanbrengt.
Maar dat neemt
uiteraard allemaal niet weg dat Verheyen een mooie en heldere inleiding heeft
geschreven tot een hedendaagse filosofische denktrant die een rem wil zetten op
de culturele uitveegwoede. En dat kunnen we alleen maar toejuichen.
Leen Verheyen: Foute
kunst, Letterwerk, Borgerhout 2024, 72 p. ISBN 9789464943504. Distributie
Elkedag Boeken
© 2025 | MappaLibri