Tonnus Oosterhoff is een van de
meest bejubelde dichters, en ook zijn romans haalden steevast een enthousiaste
pers, maar de jongste jaren leek het alsof de dichter wat uitgeschreven was.
Maar nu ligt Mond vol dobbelstenen op
de leestafel, en de taalvernufteling Oosterhoff is volmondig terug.
Wat de gedichten van
Oosterhoff zo onweerstaanbaar maakt, is de combinatie van ogenschijnlijk
vanzelfsprekende uitspraken met intrigerende taalvondsten en surreëel aandoende
beeldassociaties. Het lijkt zo eenvoudig, maar het is tevens zo complex dat het
bij momenten onverstaanbaar is. De dichter dwingt zijn lezers zo om ook
creatief mee te denken, om te puzzelen en te zoeken. Dat literaire spel is
echter nooit vrijblijvend, want de dichter houdt zich wel degelijk bezig met de
belangrijke vragen van het bestaan en met de turbulenties van onze samenleving.
Typerend voor
die veelzijdigheid is al de titel van de bundel. Die roept allereerst het beeld
op van toeval, spel en gokken, beelden die wel vaker gebruikt worden als
metaforen voor de grilligheid van het bestaan. In de bundel wordt inderdaad
doorlopend gezinspeeld op wisselvalligheden, op terloopse gebeurtenissen die
vanuit een achteraf-standpunt vaak als cruciaal worden beschouwd. Daarnaast is,
zeker voor wie literair geschoold is, de dobbelsteen ook het model van de
moderne poëzie, zoals Mallarmé dat profetisch heeft verkondigd: wiskundige
ordening en poëtische verbeelding liggen in dat perspectief zelfs in elkaars
verlengde, aangezien ze beide tot diepere inzichten in de structuur van de
werkelijkheid en de mens leiden. En tot slot is er de verwijzing naar de
Griekse redenaar Demosthenes die zijn stem oefende door met een mond vol stenen
tegen de zee te schreeuwen. Ook dat is een beeld voor poëzie als een bij
uitstek lichamelijke activiteit.
Al die elementen resoneren doorlopend in deze boeiende
bundel. Oosterhoff heeft niet gekozen voor een systematische opbouw in
afdelingen en samenhangende reeksen. In plaats daarvan lanceert hij bepaalde
motieven die enkele gedichten met elkaar verbinden en vervolgens verschuiven
naar andere thema’s, net zoals een roman opeenvolgende anekdotes aan elkaar
schakelt. Hoofdpersonages zijn de ikfiguur, een vrouw en een baby. Heel wat
gedichten blikken poëtisch terug op de kinderjaren, met een vader en moeder die
mythisch en religieus tot goden worden getransformeerd. De ik voelt zich in die
schijnbare harmonie slechts gedeeltelijk thuis maar kan en wil evenmin resoluut
afstand nemen van die opvoeding. Her en der in de bundel duiken personages op
met bijbelse allures, zoals de apostelen Petrus en Paulus. Op die manier worden
vrij dagelijkse situaties uitvergroot tot een soort van eigengereide rituelen.
Het universum van Oosterhoff is inderdaad tegelijk erg menselijk en erg
mythisch. Geboorte en dood krijgen daarbij niet toevallig veel aandacht,
aangezien het de dichter gaat om grenssituaties, waarin het verwachte omslaat
in het onverwachte en in datgene waarvoor onze realistische woordenschat niet
langer toereikend is.
Op die manier wordt ook onze dagelijkse logica ontwricht.
Telkens je als lezer het gevoel hebt vat te krijgen op een scène, verdwijnt die
weer in een stortvloed van dynamische beelden: een vrouw wordt meegenomen door een
windhoos, en dat beeld staat symbolisch voor het verglijdende van onze
identiteit. Het is de manier waarop Oosterhoff de kwetsbaarheid van zijn
personages laat zien. Ook de manier waarop ze het woord voeren, is niet vrij
van absurditeit en paradoxen. Oosterhoff is de dichter die meesterlijk laat
zien hoe retoriek en realisme tekortschieten, hoe de poëtische verbeelding
alles transformeert tot een onbegrijpelijk maar tegelijk visueel universum. Een
unieke dichter laat eindelijk opnieuw van zich horen.
Tonnus Oosterhoff: Mond vol dobbelstenen, De Bezige Bij,
Amsterdam 2024, 71 p. ISBN 9789403130699.
Distributie Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri