De brul van de jaguar

Bij al het goede dat de wetenschap de mensheid bezorgd heeft sta je toch versteld bij het vernemen van de excessen die her en der in haar naam werden begaan en door de goegemeente moeiteloos getolereerd. Soms had dat te maken met een ongebreidelde ontdekkingsrage, maar al te vaak met misplaatst superioriteitsgevoel of gewoon individuele ambitie. Zo was er de expeditie naar het Amazone-bekken die de Duitse wetenschappers Spix en Martius tussen 1817 en 1820 ondernamen in opdracht van koning Maximiliaan van Beieren. Initieel had die tot doel ter plekke de lokale fauna en flora te inventariseren, maar finaal liep de expeditie uit op het deporteren van een stel inheemse kinderen -- een regelrechte ontvoering dus (laten we het maar zo noemen, al waren de kinderen een cadeau van hun stamgenoten aan de als ‘wijs’ beschouwde witte mannen). Slechts twee onder hen haalden de eindmeet Europa: het twaalfjarige meisje Iñe-e uit de Miranda-stam en een iets jongere knaap, zoon van het Juri-stamhoofd en daarom steevast ‘de Juri-jongen’ geheten. Maar geen van beiden overleeft langer dan enkele maanden de brutale transplantatie naar de wittemensenwereld. Hun eerste winter in Europa en meer bepaald in München wordt meteen de laatste.
 
Wat zich In de hoofden van de gekidnapte kinderen heeft afgespeeld tijdens de bootreis is nauwelijks te bevatten, weggerukt als ze zijn uit de hun vertrouwde omgeving van bosgeesten en vechtlustig wild. In plaats daarvan een eindeloze zee -- waarvan Iñe-e niet begrijpt ‘wat die enorme deken van water haar probeerde te zeggen’, en vervolgens een verwarrend continent. Eens aangekomen op hun eindbestemming München worden ze als trofee overhandigd aan de koning, die ze als levende museumstukken te kijk stelt en voor studieonderzoek doorgeeft aan de universiteit. Men probeert vruchteloos hen Duits te leren praten en geeft hen nieuwe namen: Iñe-e wordt Isabella en de Juri-jongen Johann: ‘twee gezichten zonder lichaam, twee namen zonder verhaal’. Bij de eerste Europese winter die ze meemaken wordt een longontsteking hen fataal. Of misschien stierven ze wel gewoon aan heimwee.
 
Omstreeks halfweg de roman en ruim twee eeuwen later, op vandaag zeg maar, worden we verrast door een geheel nieuwe invalshoek. In de drukke straten van de miljoenenstad São Paulo treffen we Jozefa, een onrustige maar in wezen rebelse jonge vrouw, die op zoek is naar zichzelf en niet weet waar die onrust vandaan komt. Een tentoonstelling over vijf eeuwen Braziliaanse geschiedenis waarin onder meer Iñe-e op de voorgrond staat, treft haar midscheeps. Ze herkent zich in het meisje en reist in een opwelling naar München, ‘op zoek naar flarden van het leven van de dode en verloren kinderen’. Hoe onbezonnen dit opzet ook is, het verandert Jozefa totaal. ‘Voor het eerst in haar leven lijkt ze nu lekker in haar vel te zitten’. Of anders gesteld: de stem van de dode van gisteren heeft aansluiting gevonden bij de levende van vandaag.
 
In haar licht poëtische vertelstijl aangepast aan elke afzonderlijke romanfiguur werpt Verunschk ons voor de voeten wat we liever niet willen weten. Wat ze met deze geromanceerd historische roman doet is opmerkelijk. Terwijl in verhalen van dit allooi het vertelperspectief doorgaans bij de ‘onvervaarde’ witte pioniers wordt gelegd -- de superieure kaste die het verhaal ‘maakt’ -- draait zij dat perspectief helemaal om, en laat ons het gebeuren beleven vanuit de slachtoffers ervan. Waarmee zij als het ware Iñe-e en de Juri-jongen hun lichaam en hun verhaal teruggeeft; niet enkel aan beide kinderen, maar eeuwen later ook aan Jozefa -- die hun bloed in zich meedraagt -- en bij uitbreiding aan alle volkeren van het Braziliaanse Amazonewoud. Want het zijn hún verhalen, hún kijk op de wereld die zij wil doen oplichten. Daartoe verdiepte Verunschk zich vooraf in de mythes, verhalen, woorden en wijsheden van deze inheemse groepen, zodat zij in haar boek ‘taal’ kon geven aan hun universum. Voor de lezer is het niet altijd makkelijk om in die taal door te dringen, maar Micheliny dwingt hem/haar ertoe de strijdbaarheid van deze volkeren onder ogen te zien en, hopelijk, op te waarderen. Iñe-e zelf is er niet meer, maar haar geest klinkt als een waarschuwing aan de westerling: eens, op een dag, brult de Grote Jaguar opnieuw.
 
Micheliny Verunschk: De brul van de jaguar, Marmer, Baarn 2024, 174 p. ISBN 9789460687020. Vertaling van O som do rugido da onça door Anne Lopes Michielsen. Distributie New Book Collective


© 2024 | MappaLibri