Met Tegenwijzerzin neemt Hans Claus afstand
van zijn beroepsleven. Bijna vier decennia lang was hij werkzaam als directeur
van de gevangenis van Oudenaarde. Ter gelegenheid van zijn pensioen trakteert
hij zichzelf en zijn lezers op een nieuwe dichtbundel, waarin hij persoonlijk
terugblikt op die carrière. Meer nog dan in zijn vroegere werk zijn hier leven
en literatuur nauw met elkaar verbonden. De lezer komt weliswaar weinig te
weten over het privéleven van de dichter, maar zijn opvattingen over ons
gevangenissysteem worden pregnant verwoord.
Hans Claus beklemtoont de zinloosheid en de ineffectiviteit
van de gevangenissen die erop gericht zijn misdadigers zoveel mogelijk te
isoleren en af te zonderen van de maatschappij. Dat contrast tussen binnen- en
buitenwereld versterkt de onaangepastheid en het gevoel van uitsluiting.
Daarenboven laat de dichter zien hoe dat subjectief veel complexer is dan
doorgaans wordt aangenomen. In zijn bundel ervaart ook het lyrische ik frequent
dat gevoel van opgesloten zijn. De eerste gedichten zetten zo de toon voor wat
volgt. De mens die na zijn functie de deuren van de gevangenis achter zich
dichttrekt is niet fundamenteel anders dan degenen die achter slot en grendel
blijven zitten. De dichter maakt de balans op van zijn engagement, maar blijft
toch vooral onvoldaan achter: hij is er niet in geslaagd wezenlijke
veranderingen tot stand te brengen in de ‘doffe sleutel van de wet’ en dat
blijft op hem wegen.
Die sfeer van tekortkoming wordt opgeroepen door een aantal ruimtelijke
en lichamelijke beelden die de veruitwendiging symboliseren van wat de dichter
voelt en denkt. Claus is sterk in het creëren van beklijvende indrukken, die
hij telkens verbindt met meer beschouwende commentaren. Soms geeft dat een wat
uitleggerige indruk, omdat de beelden al overtuigend op zich spreken, maar de
dichter vindt het belangrijk om zijn visie op toestanden en gebeurtenissen mee
te geven. In die zin leest deze bundel ook als een introspectieve
autobiografie, een poging om uit die jarenlange (vaak frustrerende) ervaringen
genuanceerde inzichten te distilleren. Claus is hier en daar uitzonderlijk
persoonlijk, met terugblikken naar zijn jeugd. Over het algemeen blijft hij
echter betrokken en afstandelijk, op zoek naar een waarheid die zijn eigen
bestaan overstijgt.
Dat meditatieve karakter komt ook aan bod bij zijn schets van enkele
delinquenten. Ook daar domineert een behoedzame empathie, een poging om de mens
achter de dader te achterhalen. In die zin is het geen toeval dat de directeur
en de gevangenen in dit verhaal dicht bij elkaar komen en in zeker opzicht
hetzelfde leven delen. Ze zijn alle verantwoordelijk voor hun daden en hun
opvattingen, maar ze zijn evenzeer afhankelijk van de maatschappelijke
structuren en denkbeelden waarin ze hun bestaan leiden (of lijden). Het is
veelzeggend hoe de bundel daarom uitloopt op een collectief ‘we’ en een kreet
om meer menselijkheid. Hans Claus heeft een boeiend pleidooi geschreven voor
‘zin’ die ‘tegen de wijzers van het heersende klimaat’ ingaat. Dat niet alle
gedichten even overtuigend zijn als taalcreatie vormt daarbij niet echt een
bezwaar.
Hans Claus: Tegenwijzerzin, P, Leuven 2024, 48 p.
ISBN 9789464757477
© 2024 | MappaLibri